„We hebben het wat minder luxe dan vroeger”
Samen met de moslims zitten gereformeerde christenen in het beklaagdenbankje van het radicale gelijkheidsdenken. Beide groepen wordt fundamentalisme verweten, en die aanklacht zou tot enige somberheid kunnen leiden over de ruimte en rechten die de gereformeerde gezindte in de toekomst nog toebedeeld zal krijgen. Maar ook al zou die ruimte kleiner worden, zielig doen is niet op zijn plaats, vindt SGP-kamerlid C. G. van der Staaij. „We hebben het hooguit wat minder luxe dan vroeger.”
Na 11 september en de toen openbaar gekomen dreiging van het moslimextremisme is ook het orthodox-christelijke geloof -en zijn ook zij die dat geloof uitdragen- onder de banvloek van het verwijt van ”fundamentalisme” komen te liggen. De SGP bijvoorbeeld zou de Nederlandse Taliban-partij zijn. Vanwege haar discriminatoire vrouwenstandpunt zou de partij eigenlijk verboden moeten worden, vindt men. En toen enkele moslimscholen haat en geweld bleken te prediken werd de roep luid om ook de reformatorische scholen „op de Veluwe en in Staphorst” in de gaten te gaan houden. Die zouden al even fundamentalistisch zijn. Er is hier weliswaar sprake van „lief fundamentalisme, van vaderlandse bodem”, zo is de gedachte, maar het verschijnsel verdient evengoed bestrijding.
Toen Van der Staaij voor het eerst met deze aantijgingen werd geconfronteerd, heeft hij zich een beetje boos gemaakt. „Mijn eerste reactie was dat dat verwijt van fundamentalisme zeer onterecht was. We werden over één kam geschoren met gewelddadige Taliban-strijders, en dat terwijl iedereen kan weten dat de SGP de bestaande rechtsorde erkent en als haar werkterrein aanvaardt. Tot geweld zullen wij nooit oproepen.”
Bij nader toezien werd Van der Staaij echter al snel duidelijk dat het woord ”fundamentalisme” een betekenisverandering heeft ondergaan. Het is niet langer een uitdrukking die uitsluitend het gewelddadige moslimextremisme dekt, of -meer in het algemeen- iedere godsdienst die niet alleen claimt de waarheid exclusief te bezitten maar die waarheid ook door middel van dwang en geweld in de samenleving wil invoeren.
„Dat is een soort fundamentalisme dat natuurlijk ook de SGP wil bestrijden. Maar het woord ”fundamentalisme” is eigenlijk een containerbegrip geworden. De invulling die het begrip krijgt is zeer verschillend. Het bedreigende is nu dat het woord inmiddels, om met Packer te spreken, een combinatie is van de vaagste begripsmatige betekenis met de sterkste emotionele lading. Het is een scheldwoord geworden voor een verschijnsel dat moet worden bestreden, wat het ook precies betekent. In een ontwerpresolutie die momenteel in het Europees Parlement aan de orde is worden ”fundamentalisten” onder andere gedefinieerd als mensen die ontkennen fundamentalistisch te zijn. Door het te ontkennen ben je het dus automatisch. En in dat geval is bovendien iedereen een fundamentalist, want wie wil er nu als fundamentalist door het leven gaan?”
Over ”fundamentalisme” valt echter ook nog wel iets goeds te zeggen. Van der Staaij herinnert eraan dat het woord is afgeleid van een reeks brochures met de titel ”Fundamentals”, die orthodoxe protestanten begin vorige eeuw in hun strijd tegen de vrijzinnigheid publiceerden. „Dan betekent ”fundamentalisme” het vasthouden aan de grondslagen van het christelijk geloof. Iets positiefs dus.”
Maar inmiddels is het woord fundamentalisme een stigma geworden, dat wordt toegekend aan iedere groep die een geloof koestert met absolute waarden en normen, van de uniciteit van dat geloof -en van de bron ervan: de Heilige Schrift- overtuigd is en dat ook in het publieke leven uitdraagt. „In het huidige klimaat van geseculariseerd gelijkheidsdenken, ongebreidelde tolerantie en waarderelativisme wordt dat onverdraaglijk gevonden. Wie bijvoorbeeld niet overtuigd is van de gelijkheid van man en vrouw en homoseksualiteit als zondig afkeurt, valt onder het oordeel van de liberale eenheidsworst die de meeste politici van de samenleving willen maken. Het verbranden van weduwen door hindoes in India is dan net zo erg als vrouwen het recht op abortus te ontzeggen.”
Dat politici als de liberale kamerleden Dijkstal (VVD) en De Graaf (D66), maar ook PvdA-minister De Vries van Binnenlandse Zaken, steeds vaker ook orthodoxe christenen intolerantie en fundamentalisme verwijten, heeft volgens Van der Staaij twee redenen. „Je kunt het zien als een poging de discussie na 11 september -die autochtonen en allochtonen tegenover elkaar leek te plaatsen- wat te veralgemeniseren en daardoor te relativeren. Maar je ziet toch vooral dat de godsdienst als zodanig in de beklaagdenbank terechtgekomen is, vooral wanneer er gelovigen zijn die vinden dat zij vanuit hun geloof ook het een en ander kunnen en moeten zeggen over de inrichting van de samenleving. In die houding worden de hedendaagse seculieren, die hun gelijkheidsdenken als enige en absolute norm hanteren, ook nog eens gesterkt door vrijzinnige christenen als Kuitert, die van mening zijn dat alleen ”fundamentalisten” het algemeen ongetwijfeld christelijk geloof nog aanhangen.
De scheiding van kerk en staat is verworden tot de scheiding van geloof en het publieke leven. Want religie is voor de moderne mens per definitie onverdraagzaam en daarmee dubieus en gevaarlijk. Maar door tegen dit ”fundamentalisme” een dam op te willen werpen, wekt men juist op wat men wil bestrijden, namelijk het toekennen van minder rechten aan een bepaalde groep mensen.”
De hantering van zo’n vaag begrip als brandmerk voor een bepaalde groep mensen noemt Van der Staaij „zonder meer bedreigend. Nu wij het stempel ”fundamentalistisch” opgedrukt krijgen, wordt er draagvlak gecreëerd om ons te bestrijden. Mensen zijn immers bang voor de agressie die wordt gesuggereerd door de term fundamentalisme.”
Er dreigt dus een repressief klimaat, denkt Van der Staaij. „We raken als orthodoxe christenen in een grimmiger en guurder klimaat verzeild. Als je eenmaal als fundamentalist te boek staat, kun je rekenen op een beperking van vrijheden, zoals het recht op meningsuiting, of op een verbod op de SGP vanwege haar vrouwenstandpunt. En ook de vrijheid van onderwijs is in het geding nu islamitische en reformatorische scholen in één adem worden genoemd.” Daarom wil Van der Staaij het debat over het fundamentalisme aangaan. Maar dan niet aan de hand van vage termen. „Het begrip heeft nu een gevaarlijke invulling gekregen. Het liefst zou ik het woord helemaal zien verdwijnen. Als je het al wilt gebruiken, vind ik dat we eerst serieus moeten zoeken naar een juiste definitie. Het zou mij teleurstellen wanneer daar bij anderen geen behoefte aan zou bestaan.”
Tegelijkertijd beseft Van der Staaij dat ook de SGP in zo’n debat kritische vragen voorgeschoteld kan krijgen. Want stel je voor dat zijn tegenstanders zich daadwerkelijk in het gedachtegoed van de SGP zouden gaan verdiepen. Ze zouden dan kunnen ontdekken dat de SGP een overheid wil die alle valse godsdienst „uitroeit” en kunnen concluderen dat die overheid de gereformeerde godsdienst aan haar onderdanen zal opleggen. Of dat de SGP, als ze eenmaal aan de macht is, weliswaar niet de democratie wil afschaffen maar wel de rechten van minderheden zal beperken. Zijn dat niet genoeg feiten om het verwijt van een zeker fundamentalisme te staven?
Van der Staaij ziet wel in dat SGP’ers meer dan voorheen „op hun woorden moeten letten. Er moet geen onduidelijkheid over bestaan dat wij ons voluit willen bewegen binnen de kaders van de rechtsstaat en democratische besluitvorming. Onvoorzichtige uitlatingen hierover kunnen gevaarlijke associaties oproepen.”
„We moeten ons eigen verhaal niet verzwijgen”, vindt Van der Staaij, „maar we moeten er wel voor oppassen om de indruk te wekken dat de SGP leeft vanuit de utopie van een gereformeerde heilstaat. We moeten ons baseren op uitgangspunten die we nu al, stapje voor stapje, kunnen realiseren. Goede besluitvorming bevorderen in het licht van de Bijbel. Vanuit het besef dat die verbeteringen niet in het verlengde van onze inspanningen liggen. Gods regering gaat boven alles uit.”
En ja, dat „uitroeien” uit artikel 36 NGB. In het verleden hebben gereformeerde christenen als bijvoorbeeld ds. Johannes Bogerman wel eens gedacht dat de overheid ketterijen met het zwaard moet bestrijden. „Maar bij de SGP kan daarover geen misverstand bestaan. Bij dat uitroeien gaat het in de geschiedenis van onze partij toch altijd om een bestrijden met geestelijke wapens.”
Wat de rechten van minderheden betreft: „Hebben wij nu nog het recht om anders over homoseksualiteit of samenwonen te denken dan de meerderheid? Dat recht moeten we bevechten. Het is onterecht om in zo’n klimaat de SGP te kapittelen wegens vermeende onverdraagzaamheid. Alle wetten zijn meerderheidsbesluiten en beperken anderen in hun vrijheid.”
Na enig aandringen: „Nee, we geloven niet in een neutrale overheid. We koesteren bijvoorbeeld het ideaal van de openbare school met de Bijbel. Als de SGP ooit 75 procent van de stemmen krijgt en dus een grondwetswijziging zou kunnen doorvoeren, zal dat dus gevolgen hebben voor de inrichting van het onderwijs. De situatie zal dan natuurlijk een heel andere zijn. Onze positie zal dan te vergelijken zijn met die van de Marokkaanse minister van Mensenrechten, die ik onlangs heb ontmoet. Hij vertelde over zijn „worsteling” om enerzijds een islamitische staat te vormen, maar anderzijds de rechten van minderheden te eerbiedigen. Dan krijg je iets dat vergelijkbaar is met de situatie die hier te lande ten tijde van de Republiek heeft bestaan. Wel ruimte voor minderheden, maar niet al te gezichtsbepalend.”
En wat de verhouding kerk-staat betreft: over dat onderwerp wordt in staatkundig gereformeerde kring wel eens „slordig” gesproken. „Alsof de overheid de taak en bevoegdheid zou hebben om mensen te bekeren. Samenstemming tussen kerk en staat -waarop wij hopen- is iets anders dan het laten samenvallen van kerk en staat. De overheid kan het Koninkrijk Gods indirect, door de kerk te steunen, doen vorderen.”
Van der Staaij deinst echter terug voor dit soort discussies. „We zitten nu -als minderheid die zo’n gering percentage van de bevolking uitmaakt- in de beklaagdenbank, van waaruit we voor onze rechten moeten opkomen. Wanneer SGP’ers zich nu al te onvoorzichtig uitlaten over gereformeerde blauwdrukken voor de samenleving leveren zij -nog afgezien van de vraag hoe realistisch dat allemaal is- alleen maar munitie aan hun tegenstanders. Die zullen zeggen: „Zie je wel, als je zelf ooit in een meerderheidspositie komt, zul je minderheden de rechten ontnemen die je nu voor jezelf bepleit.” En zij zullen daar dan een reden in zien om ons die rechten nu al te ontnemen. Hoe het er in detail in een christelijke staat aan zal toegaan, is niet alleen speculatief maar ook een risicovolle discussie. Het onderwerp lijkt me nu dus niet opportuun.”
Tot slot is er enige relativering. „We moeten niet zielig gaan doen. Het meest bedreigend waren tot nog toe de uitspraken van columnisten die waarschijnlijk nog nooit een SGP’er zijn tegengekomen.” En er zijn, zowel nationaal als internationaal, nog genoeg „buffers” tegen pogingen de rechten en ruimte van de gereformeerde gezindte te beperken.
En als het ooit zover komt, is het zaak alles in perspectief te blijven zien. „Tot 1795 hadden we een voorrangspositie. Daarna kwam het gelijkheidsdenken en raakten we onze geprivilegieerde positie kwijt. Nu worden we alleen nog bij wijze van uitzondering gedoogd. Een zekere somberte is dus niet onterecht. Maar ik sprak eens een Afrikaanse predikant die samen met zijn medechristenen leed onder de vervolging door een islamitische overheid. Hebben wij het dan moeilijk? We hebben het hooguit wat minder luxe dan vroeger.”