Hans Ester: En toch verbeterden de marxisten het onderwijs
Professor Gotthard Wunberg was nog niet klaar met zijn les, maar hij kon stoppen. Vier studenten vielen de zaal binnen en zeiden: „Dit college is beëindigd.”
Hans Ester weet nog als de dag van gisteren hoe dit rond 1971 gebeurde aan de universiteit in het Duitse Tübingen. „Zo’n bezetting van een collegezaal was zeer confronterend.”
Hij dacht dat hij in Amsterdam het nodige had meegemaakt. „De afdeling Duits zat in het Maagdenhuis, samen met het bestuurlijk centrum van de universiteit. Door de bezetting in 1969 moesten wij uitwijken naar de Herengracht.”
In 1971 vertrok Ester voor een studiejaar naar Tübingen, in Zuid-Duitsland. „De grote opstand was daar toen al achter de rug. Die speelde zich af in 1968, vooral in Berlijn en Frankfurt. Maar de strijd om inspraak en zo ging natuurlijk nog door. En die ging gepaard met sabotage. Ik had daar niets mee; ik was gericht op mijn studie.”
Veel acties waren volgens Ester bedoeld om de boel te verlammen. „Het ging de protesterende studenten helemaal niet om verbetering. In Amsterdam had ik tijdens zo’n bijeenkomst eens gevraagd wie er lid was van een politieke partij. Niemand natuurlijk. Terwijl je daar reële invloed kunt hebben. Die acties daarentegen werkten destructief en ondermijnend.”
De studentenrevolutie kende een bloeiende pamfletcultuur. Dat was in Tübingen niet anders dan in Amsterdam. Ester: „Die blaadjes las ik allemaal wel, want ik wilde het jargon leren kennen. Ik heb die krantjes nog lange tijd bewaard.”
Tijdens zijn latere werk als literatuurwetenschapper aan de Radboud Universiteit in Nijmegen trof hij ’s ochtends soms slapende studenten aan in zijn werkkamer. „Ik moest over hen heen stappen om bij mijn bureau te komen. Zulke dingen maakten mij ziek. Met studeren had dit niets te maken.”
In Tübingen zag hij zijn grote achterstand, zegt Ester. „Ik had dan wel vier jaar Middelhoogduitse letterkunde gehad. En over de barok kregen we saaie colleges vol namen, titels en jaartallen. Maar ik was niet in staat om een actuele discussie te voeren. Het was een ontmoeting met een gesprekscultuur waarop ik in Nederland niet was voorbereid. De echte denkimpulsen kreeg ik pas dankzij Duitse docenten.”
Nog altijd vindt dr. Ester dat de marxisten „een interessante kant” hadden. „Zij ontleedden de dingen beter. Ze gingen op zoek naar de vooronderstellingen en zochten de samenhang. Tja, dat is waar studie over gaat. Marxisten als Marcuse zorgden voor een verdieping in het onderwijs. De eis dat het vak filosofie werd ingevoerd, ondersteunde ik volledig.”
Toch voelde hij nooit de verleiding om mee te gaan met de mentaliteitsverandering. „Uiteindelijk kwamen de marxisten met schema’s en utopieën. Het valt mij altijd nog op dat in het werk van Marx de woorden liefde en dood nauwelijks voorkomen. Het is uiteindelijk toch een kille ideologie.”
De leiders van het studentenverzet waren „beslist geen domme jongens”, zegt Ester. „Maar of ze beseften wat de maatschappelijke gevolgen waren, betwijfel ik. Ook de rol van religie werd volledig onderschat.”
In de praktijk was de revolutionaire vrijheid ook helemaal geen vrijheid. „Van iedereen werd verwacht dat hij meedeed. Men hanteerde zeer dwingende taal. Ook waren er duidelijke leiders in het verzet. Die bevrijding kreeg snel een nieuwe structuur.”
De „bevrijding van de repressieve tolerantie” overtuigde Ester ook helemaal niet. „Voor mij als gereformeerde jongen bleef het schokkend dat men seksualiteit losmaakte van liefde. Dat is altijd nog de vloek van deze beweging.”
Enkele jaren geleden kwam Ester in contact met een vrouw die in de jaren zestig onder de Damslapers leefde. Het vervult hem nog met mededogen. „Ze sliep met Jan en alleman, vermoedelijk onder invloed van geestverruimende middelen. Onder die dwang tot vrijheid groeide ze uit tot een zeer argwanend persoon. Dat bracht geen gelukkig leven. Haar hele leven is kapotgemaakt door die vrijheid die geen vrijheid was. Ze is al snel arbeidsongeschikt geworden en heeft nauwelijks kunnen werken. Wat voor leven is dat dan, denk ik.”
De gevolgen van de revolutie gaan heel ver, ziet Ester. „De levensoriëntatie is volledig verschoven. Vroeger was er uitzicht op het hiernamaals. Nu gaat het om het leven op zichzelf, inclusief de seksualiteit. Daarin speelt ook de welvaart mee; die is doorgaans ook zeer ondermijnend voor de ethiek. De Zuid-Afrikaanse dichter Totius schreef: Die wêreld is ons woning nie. Maar de geest van 1968 zegt: De wereld is onze woning wél.”