Barokhoboïst Marcel Ponseele wil een verhaal het publiek in blazen
Als solist en orkestmusicus heeft hij ondertussen alles uitgevoerd en opgenomen wat grote en minder grote componisten ooit voor hobo hebben geschreven. Maar bestond de muziek van Bach niet, dan was barokhoboïst Marcel Ponseele (61) gestopt met spelen. „Bach spreekt tot het hart en weet mensen op te trekken.”
De muziek van Bach maakte al vroeg enorme indruk op de Belgische musicus, die in Gent woont. Zijn vader nam hem als elfjarige jongen mee naar een uitvoering van Bachs Matthäus Passion. „Ik was de jongste van het publiek en kon net een jaartje noten lezen. Mijn vader had mij naast een vrouw gezet die een partituur op schoot hield. Als ik opzijkeek, kon ik meelezen. Wat ik mij nog goed herinner, is het recitatief waarin twee hobo’s d’amore de sopraan begeleiden. Nog steeds als ik dit recitatief moet spelen, zie ik mijzelf zitten als elfjarige jongen in de Gentse Sint-Walburgakerk.”
1. De hobo is een verlengstuk van mijzelf.
„Ik ben niet zo’n prater. Toch heb ik wel wat te vertellen. Mijn hobo zie ik als een prothese waarmee ik een verhaal het publiek in kan blazen. Als kleine jongen zat ik alsmaar te improviseren op de blokfluit van mijn zus. Op een gegeven moment stuurden mijn ouders mij naar de muziekschool. Dat vond ik geweldig, maar ik had een hekel aan etudes studeren en muziektheorie. Thuis studeer ik niet meer. De noten zitten wel in mijn vingers. De meeste barokmuziek is technisch gezien ook niet zo moeilijk. Als ik een Bachcantate voorbereid, ben ik vooral met de tekst bezig. Om inzicht te krijgen in de geesteswereld van Bach lees ik lutherse preken uit Bachs tijd. Zo komen de emoties op de juiste plaats.”
2. Barokmuziek verveelt nooit.
„Het maakt nogal uit om welke barokmuziek het gaat. Veel Franse barokmuziek vind ik vaak maar oppervlakkig, verwijfd en decadent. Logisch dat die Franse Revolutie eraan kwam. Duitse barokmuziek wordt beheerst door veel diepere dimensies. Ik zou heel gelukkig kunnen zijn zonder Mozart en Beethoven, maar bestond de muziek van Bach niet, dan was ik zeker gestopt met hobo spelen.”
3. De religieuze belevingswereld van Bach zegt mij veel.
„Ik ben rooms-katholiek opgevoed. Op mijn achttiende heb ik er afscheid van genomen, geshockeerd als ik was over de manier waarop de kerk omging met mensen. Vervolgens ben ik zeven jaar lid geweest van de rozenkruisers. Geloof is een persoonlijk proces. Niet een instituut verzekert jou je plaats in de hemel. De eerste betekenis van het woord religie is opnieuw verbinden met het hogere. Mijn opdracht als kunstenaar is om die boodschap door mijn hobo het publiek in te blazen. Dit is trouwens ook de kracht van Bachs muziek: een universele taal die alle godsdiensten overstijgt. Een echte kunstenaar weet met zijn kunst mensen op te trekken.”
4. Routine is een groot gevaar voor een muzikant.
„Muziek heeft als voordeel dat ze vluchtig is. Een schilder kan een hele tijd bezig zijn met een kunstwerk, maar dan is het ineens klaar. Wij musici kunnen de muziek onophoudelijk kleuren en veranderen. Een muzikant moet niet alles willen vastleggen. Het gaat om het verhaal dat op het moment ontstaat. Daarom noteer ik vooraf niets in mijn partituren. Ik waarschuw mijn studenten regelmatig: „Je partituur ruikt te veel naar potlood.” Ik ben altijd werkzaam geweest als freelancer. Een aanvraag voor een zoveelste uitvoering van de Messiah kan ik dus met gemak afwimpelen. Maar daar schuilt ook een gevaar in: voor je het weet ben je alleen maar bezig met wat je leuk vindt. Dat kan je horizon flink begrenzen.”
5. Eens een barokhobo, altijd een barokhobo.
„Ook ik begon ooit op een moderne hobo. Maar tijdens een masterclass met de Vlaamse hoboïst Paul Dombrecht werd ik verliefd op de vorm en de klankkleur van de barokhobo. Via de kruistochten kwam de voorloper van de voorloper van de hobo, de schalmei, in Europa terecht. De schalmei en de eerste hobo’s klonken keihard en werden daarom in de openlucht bespeeld. Het Franse hoforkest van Lodewijk XIV, Les 24 Violons du Roi, bestond uit strijkers. Voor openluchtoptredens beschikte de vorst over een groep met hobo’s, Les douzes hautbois du Roi. Na allerlei experimenten werd eind 17e eeuw de schalmei geschikt gemaakt voor gebruik binnenshuis: de boring werd verwijd, het riet werd niet langer vrij in de mond bespeeld, maar wel tussen de lippen geklemd. Ook de stemming ging omlaag en daardoor eveneens het volume. De barokhobo was geboren. Vele componisten, onder wie Vivaldi, Telemann, Händel en Bach, schreven de mooiste bladzijden voor dit instrument. Helaas ging in de tweede helft van de 18e eeuw de stemming weer omhoog. Om als hobo daarin te kunnen volgen, werd de boring weer nauwer en kwam er weer het harde nasale schalmeigeluid van weleer. In de 19e eeuw werd er nauwelijks muziek speciaal voor de hobo gecomponeerd. Men vond het instrument gewoonweg lelijk.”
6. Het ensemble Il Gardellino heb ik opgericht om zelf het heft in handen te houden.
„De naam van het ensemble is ontleend aan Vivaldi’s concerto ”Il Gardellino”, een muzikaal portret van een virtuoze distelvink. Samen met mijn muzikale vrienden voer ik vooral kamermuziek uit. Iedereen heeft een gelijkwaardige inbreng. Zo muziek maken is dé remedie tegen routine. We begrijpen elkaar goed en hebben aan weinig woorden genoeg. Hebben we ’s avonds een concert, dan treffen we elkaar aan het einde van de middag even om de herhalingen af te spreken. Het publiek ziet dat we het leuk vinden wat we doen. Centraal staat de muziek van Bach, maar we zien het als een uitdaging om deze grootmeester in een ruimer perspectief te plaatsen. We hebben een cd-serie gemaakt waar de muziek van Bach steeds wordt gecombineerd met die van bijna vergeten tijdgenoten. Helaas moesten we de serie stopzetten vanwege geldtekort.”
7. Mijn gedrevenheid is tegelijk mijn valkuil.
„Als ik vroeger alleen thuis was, voelde ik mij zielsongelukkig. Ik was het liefst elke dag op reis en met de muziek bezig. Daarmee verwaarloosde ik mijn familie en liep mijn huwelijk stuk. Ik had meer aandacht aan het familieleven moeten geven. Als ik eens niet in het vliegtuig zit of op een druk station rondloop, vind ik het heerlijk om mij terug te trekken in de stilte. Die stilte wordt meer en meer onbetaalbaar in West-Europa.”
8. Ik ben de 60 gepasseerd. Tijd om af te bouwen.
„Ik merk dat ik een dagje ouder word. Hobo spelen is fysiek zwaar werk. Het lukt mij niet meer om de muzikale zinnen te spelen zoals ik dat vroeger deed. Eerder speelde ik met gemak drie concerto’s achter elkaar op een avond. Dat doe ik nu niet meer. Ik kan dan tussendoor weer even op adem komen. Anders word het een kwestie van overleven en gaat de lol eraf. Het is nu zachtjesaan tijd om uit te bollen, zoals we dat in Vlaanderen zeggen.”
9. In België heerst een uitstekend klimaat om muziek tot bloei te laten komen.
„België is een klein land, maar kent een groot cultureel landschap. Er staan wel veel veranderingen op stapel door bezuinigingen. Maar het muziekonderwijs is nog steeds goedkoper dan in Nederland. Vroeger was muziekonderwijs in België zelfs gratis! Ik heb jarenlang in Frankrijk gewoond. In de grote steden daar is aanbod genoeg, maar daarbuiten is er nauwelijks iets te beleven op cultureel gebied. In Nederland is dat anders. Ook de kleinste dorpen kennen buurthuizen en culturele centra waar van alles gebeurt.”
10. Mijn leven bestaat uit reizen, repeteren en concerteren.
„Als zeventienjarige jongen bouwde ik samen met mijn vader mijn eerste barokhobo. We zeiden tegen elkaar: Wat men in de 18e eeuw kon, dat kunnen wij ook. Mijn vader kocht een draaibank, we zochten geschikt hout en gingen aan de slag. Met mijn jongere broer bouw ik nog steeds barokhobo’s op bestelling. Er is momenteel een wachtlijst van drie jaar. De tijd die rest, besteed ik graag aan koken en lekker eten. Ik heb eens een heel boze brief gestuurd naar de school waar mijn kinderen op zaten. Ze gingen op excursie naar het Van Gogh Museum en het Rijksmuseum in Amsterdam. Heel fraai natuurlijk. Na afloop gingen ze met heel de groep eten bij McDonald’s. Dat gaat er bij mij echt niet in. Geef kinderen ook een goede eetcultuur mee.”
Levensloop Marcel Ponseele
Marcel Ponseele (1957), geboren in het Belgische Kortrijk, studeerde hobo en kamermuziek aan de conservatoria van Brugge, Gent en Brussel. Vervolgens legde hij zich toe op de barokhobo. Ponseele staat bekend om zijn fluwelen klank en zijn diepgaande Bachinterpretaties.
In 1981 was hij laureaat van het internationale concours Musica Antiqua in Brugge. Sindsdien speelde Ponseele in tal van gerenommeerde barokorkesten, zoals La Petite Bande, The Amsterdam Baroque Orchestra, La Chapelle Royale en het Bach Collegium Japan.
Samen met dirigent Philippe Herreweghe stond hij aan de wieg van het Orchestre des Champs-Elysées (Parijs).
In 1988 richtte hij samen met fluitist Jan De Winne en klavecinist Shalev Ad-El het barokensemble Il Gardellino op. Sinds de start is Ponseele artistiek leider van dit gezelschap, dat een historisch gefundeerde uitvoering nastreeft, waarbij zo veel mogelijk gebruikgemaakt wordt van authentieke instrumenten uit de 17e en de 18e eeuw.
Samen met zijn broer Francis bouwt Ponseele nauwgezet oude instrumenten na, die wereldwijd aftrek vinden.
Als docent hobo was Ponseele enige tijd verbonden aan de conservatoria van Parijs en Brussel. Intussen heeft hij zijn lesgevende taken beperkt tot het geven van masterclasses.
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Volgende aflevering: zaterdag 9 juni.