Dr. Marten Visser: Zendeling in het voetspoor van Paulus
Na jaren van pionierswerk in Thailand is dr. Marten Visser nu zendeling achter een laptop. In een land dat wegglijdt van God. „Nederlandse christenen vinden het heel moeilijk om over zaken anders te denken dan de wereld om hen heen.”
Een simpeler kantoor is niet denkbaar. Kale wanden, een formicatafel met plastic stoelen eromheen, op de tafel een laptop. Daarmee werkt ds. Marten Visser, directeur van GlobalRize, aan zijn nieuwe ideaal: via internet wereldwijd mensen werven voor Koning Jezus. „De werkomgeving boeit me niet. In zo’n kamertje boven een lasbedrijf voel ik me net zo prettig als in een huis tussen de rijstvelden van Thailand.”
Op de kleuterschool wist u al dat u zendeling zou worden. Waardoor?
„Het leek me logisch om aan mensen die nooit het Evangelie hadden gehoord over Jezus te gaan vertellen. Dat is geen doorsneetoekomstideaal van een kind, maar ik ervaar het als een voorrecht dat ik het wel had. Het geeft richting aan je leven.”
Er was geen tijd in uw leven waarin u God niet liefhad?
„Dat klopt. Met sommige mensen gaat God het kinderprogramma. Wat je van je ouders over de Bijbel hoort, mag je geloven en je leert erop vertrouwen. Uiteraard moet daar verdieping in komen. Later ben ik meer de zondigheid van mijn eigen hart gaan zien.”
Bent u jaloers op mensen die van een duidelijk ommekeer weten?
„Nee, dat is mooi voor een getuigenis met een duidelijk voor en na, maar de zwartheid van het voor trekt na de bekering vaak ook nog zijn sporen. Ik ben dankbaar daarvoor bewaard te zijn gebleven.”
Herkent u zich in een bepaalde Bijbelfiguur?
„Paulus.”
Terwijl die juist wel wist van een voor en na.
„Dat is zo, maar hij is mijn voorbeeld in de drang om het Evangelie te verkondigen op plekken waar het nog niet is geweest.”
Hoe ervoer u de studie theologie?
„Die heb ik nooit erg serieus genomen. Ik wilde zendeling worden, dan hoort deze opleiding erbij. Er zijn nogal wat studenten die existentieel worstelen met alle vrijzinnigheid die over hen wordt uitgestort. Dat had ik niet, omdat de waarheid van de Bijbel voor mij vaststaat. Ik waardeer de studie vanwege het Hebreeuws dat ik heb geleerd en de goede relatie die ik opbouwde met professor Jongeneel, bij wie ik later ben gepromoveerd.”
Critici zullen zeggen dat u de vragen van uw eigen tijd niet serieus neemt.
„Daar hebben ze gelijk in. Wat stellen die vragen nou voor? Over 25 jaar zijn het weer andere. Het gaat om de wezenlijke vragen waarbij elk mens moet uitkomen: wie ben ik voor de Heere God en Wie is de Heere God voor mij? Veel vragen van de tijd houden ons daarbij vandaan. Als mensen met die moderne vragen worstelen, ga ik graag met hen in gesprek in de hoop bij de essentiële vragen uit te komen. Het probleem van de zonde is voor de meeste mensen geen realiteit. Dat moet het wel worden. Ik vind het zorgelijk dat veel reformatorische christenen niet in staat zijn om zo’n gesprek te voeren, als toeleidende weg naar de kernvraag.”
Wat bracht u destijds tot het oprichten van stichting Gave?
„Aan het begin van mijn studie kreeg ik een duidelijke roeping voor Thailand. Tegen het eind van de studie leer ik Esther kennen. Ze wist dat zendingswerk voor mij een huwelijkse voorwaarde was, maar moest nog een aantal jaren studeren en voelde de roeping voor Thailand niet. Die kwam bij haar pas later. In die tijd was de vluchtelingenstroom dagelijks in het nieuws. Het leek me goed om in de periode tot ons vertrek deze mensen bekend te maken met de Heere Jezus. Niet op grond van een kennelijke roeping, maar vanuit de taak van elke gelovige om een getuige te zijn.”
Zowel bij Gave als de OMF leefde u geheel of grotendeels van giften. Vond u dat lastig?
„In het begin vroeg ik me bij alles wat ik kocht af: mag dit wel, of moet ik nog zuiniger zijn? Later leerde ik daar nuchterder mee om te gaan en ging ik meer de geestelijke kant zien. Voor mensen die het geld geven, is dat niet alleen een offer, maar ook een mogelijkheid om bij te dragen aan het werk van de Heere God. Ik heb het overigens als een zegen ervaren dat de OMF weinig te besteden had. Geld maakt meer kapot dat je lief is, zeker in de zending.”
Was de overgang naar Thailand zwaar?
„Ja, op verschillende manieren. Gave verdubbelde elk jaar in omvang. Daardoor ontwikkelde ik me tot leider. In Thailand zakte ik terug naar kleuterschoolniveau. Zelfs de taal kon ik niet spreken. Dat is even slikken, temeer omdat de OMF me daar in eerste instantie niet wilde hebben. Ook het feit dat je een buitenstaander blijft, is lastig. De vluchtelingen die ik via Gave ontmoette, moesten zich aanpassen aan Nederland. In Thailand waren wij de partij die zich moest aanpassen. Dat hebben we geprobeerd, maar voor de Thaise bevolking bleven wij westerlingen.”
Wat is voor u de kern van zendingswerk?
„Mensen bekendmaken met de Heere Jezus en Zijn werk, omdat ze alleen door Hem voor eeuwig gered kunnen worden. Direct daaraan verbonden het stichten van gemeenten, zodat de vrucht van het werk niet verloren gaat. Het zou goed zijn als meer zendingsorganisaties zich bezighielden met kerkplanting in nog niet bereikte gebieden. Ik vind het een geestelijk probleem van de Nederlandse kerken dat ze zo veel geld steken in het lenigen van fysieke noden en zo weinig oog hebben voor de geestelijke nood. Er is iets fout met de prioriteiten.”
Wat doet het om ergens te beginnen waar je de enige christen bent?
„Dat is nét te sterk uitgedrukt. In de wijk van Bangkok waar we begonnen, woonden twee Thaise echtparen van een gemeente 15 kilometer verderop. Toen we later naar het noordoosten verhuisden, hadden we ook daar contact met iemand die al christen was. Zo’n brug naar de gemeenschap is heel belangrijk, omdat je anders de buitenlander bent met een boodschap die je niet serieus hoeft te nemen. We waren wel nagenoeg de enige christenen.”
Ervoer u dat als moeilijk?
„Helemaal niet. Dáárvoor ging ik naar Thailand. Het is een geestelijke last om te leven in een omgeving waar zo veel mensen de Heere Jezus niet kennen, maar het maakt me heel blij als ergens voor het eerst sinds de schepping Gods lof wordt bezongen.”
Bleef u ervan overtuigd dat ook mensen die nooit het Evangelie hoorden, zonder geloof in Jezus verloren gaan?
„Ja, omdat de Bijbel er duidelijk over is. Natuurlijk grijpt het ook mij aan als ik zo veel heidendom om me heen zie. Je kunt dat probleem op twee manieren oplossen: door te beweren dat het uiteindelijk wel mee zal vallen, of door het Evangelie te delen. De tweede manier lijkt mij Bijbelser en is volgens mij wezenlijk voor zending.”
Verwart het u dat dit standpunt ook binnen de gereformeerde gezindte onder druk komt te staan?
„Ik zou niet weten waarom het me moet verwarren als andere mensen in verwarring raken, al betreur ik die verschuiving zeer. Toen ik nog bij Gave werkte, kreeg ik ook uit reformatorische kring al te horen: „Mag je mensen die zo kwetsbaar zijn wel confronteren met het Evangelie?” Alleen die vraag laat al zien dat de prioriteiten verkeerd worden gesteld. Als iets het belangrijkste is, kan het nooit op het tweede plan komen.”
Met welke theoloog voelt u zich verwant?
„Paulus. Andere theologen zijn voor mij nooit echt voorbeeldfiguren geworden, al lees ik graag de boeken van mensen zoals John Piper.”
Hoe verklaart u dat zo weinig overtuigde calvinisten zendeling worden, zeker in Nederland?
„Met die vraag moeten de reformatorische kerken tot zichzelf inkeren. Er kan een zekere lijdelijkheid meespelen. Misschien nog wel meer verlegenheid. We weten zelfs niet hoe we ongelovige Nederlanders moeten bereiken, laat staat boeddhisten of hindoes in het buitenland. Omdat veel reformatorische christenen niet in staat zijn uit hun traditionele stramien te stappen.”
Was het moeilijk om Thailand te verlaten en naar Nederland terug te keren?
„Nee, het werk in Thailand is goed afgesloten, ik ben dankbaar voor de gemeenten die daar zijn ontstaan en ik had hier een duidelijke nieuwe roeping. Dat maakte het eenvoudig. Ongetwijfeld speelt ook mijn karakter daarin mee. Ik kijk altijd vooruit, niet achteruit. Bovendien ben ik altijd betrokken gebleven op Nederland, vooral op de kerkelijke situatie.”
Dusdanig dat u vanuit Thailand gestalte gaf aan protest tegen de EO. Wat bracht u daartoe?
„De rare opvatting dat je je aan de wereld moet aanpassen om missionair te kunnen zijn. Vanuit mijn zendingservaring weet ik dat een kerk juist missionair is als ze duidelijk anders is dan de wereld. Dan heb je iets om over te praten. Als het verschil vervaagt, maak je jezelf overbodig.”
Wat viel u het meest op na terugkeer in Nederland?
„Dit punt. Nederlandse christenen vinden het heel moeilijk om over zaken anders te denken dan de wereld om hen heen. Daardoor is de bereidheid om te buigen voor Gods Woord erg afgenomen, ook in reformatorisch Nederland. Op de rechterflank van de gereformeerde gezindte heb ik minder zicht, maar in de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Bondsgemeenten is in vijftien jaar veel verschoven. Dat vind ik heel pijnlijk.”
Hoe beleeft u het dat ook christelijke organisaties na verloop van tijd vrijwel altijd hun oorspronkelijke identiteit verliezen?
„Dat is helaas bijna een wetmatigheid. Een goede manier om het verval uit te stellen, is het werken met lage salarissen. Dat voorkomt dat je mensen met foute motieven binnen krijgt. Moedgevend is dat alles wat vrijzinnig wordt, vanzelf doodgaat. En dat er steeds weer mensen zijn die wel vasthouden aan het oorspronkelijke Bijbelse ideaal en opnieuw beginnen.”
U houdt zich nu bezig met internetzending, waardoor wereldwijd mensen kunnen worden bereikt. Ziet u die mogelijkheid als teken van de eindtijd?
„Met een zekere aarzeling zeg ik: ja. De verbreiding van het Evangelie over de hele wereld is hét teken van de eindtijd. Internetzending is daarvoor niet hét middel, laat staan het enige middel, maar kan er wel een belangrijke rol bij spelen.”
Ziet u uit naar Jezus’ wederkomst?
„De ene dag meer dan de andere, maar het is een belangrijk onderdeel van mijn geloofsleven om uit te zien naar Zijn komst en de toekomst die daarna wacht. De meeste zondagen sta ik twee keer op de kansel. Het gebeurt maar zelden dat ik in een preek niet een keer de verwachting van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde noem. We zijn de ellendigste van alle mensen als we alleen in dit leven op Christus zijn hopende, zegt Paulus. Het mooiste komt nog.”
Dr. Marten Visser
Marten Visser (1971) studeerde in Utrecht theologie en culturele antropologie. Aan het einde van zijn studietijd richtte hij stichting Gave op, voor evangelisatie onder asielzoekers. Van 1994 tot 2000 gaf hij leiding aan deze organisatie. In dat jaar vertrok hij voor de Overseas Missionary Fellowship (OMF) naar Thailand, voor pionierszending. Sinds 2015 is hij directeur van de door hem opgerichte organisatie GlobalRize, die via internet en sociale media zending bedrijft en een Bijbelcursus aanbiedt. Marten Visser is gehuwd met Esther den Hertog; ze hebben twee kinderen. Het gezin is lid van de hervormde gemeente te Wezep.