Erdogan: Turkije moet Armeense pijn meelijden
Turkije heeft „de plicht het leed te delen dat de Armeniërs is aangedaan in de gebeurtenissen van 1915”. Dit zei de Turkse president Erdogan in een verklaring die dinsdag is verspreid op de dag van de herdenking van de Armeense volkerenmoord.
Die werd op 24 april 1915 in de toenmalige hoofdstad van het Ottomaanse Rijk, Istanbul, in gang gezet.
Erdogan bracht zijn condoleances over „aan de Armeense gemeenschap en aan de Turkse natie die destijds in het Ottomaanse Rijk door oorlogen, volksverhuizingen, conflicten en ziekten miljoenen mensenlevens verloor”.
Het Ottomaanse Rijk (1299-1923) liep op zijn laatste benen. Het had in de oorlog partij gekozen tegen onder meer Rusland, dat aan het front in het noordoosten van huidig Turkije op Armeniërs als bondgenoten kon rekenen. Voorts groeide in Istanbul het idee dat een etnisch puur Turkse staat de lappendeken van de Ottomanen zou opvolgen. De uitroeiing van Armeniërs begon in 1915 onder invloed van, of zoals de Armeniërs stellen, met als dekmantel, de Eerste Wereldoorlog.
De Turkse republiek die in 1923 is uitgeroepen, spreekt van 300.000 doden onder Armeniërs. Er zijn kort na de oorlog nog rechtszaken gevoerd tegen verantwoordelijken voor de slachtpartijen. Maar Turkije stelt zich het standpunt dat er geen sprake was van een van tevoren beraamde systematische slachting, dus geen volkerenmoord. Van de Armeniërs in het rijk, in 1913 ergens tussen de 1,3 en 2 miljoen mensen, is volgens verschillende bronnen een kwart tot driekwart omgekomen.
Dinsdag was voor het eerst een lid van het Nederlandse kabinet bij de jaarlijkse herdenking in de Armeense hoofdstad Jerevan.