Weerwoord: Aanpassingen maken Bijbeltekst niet minder gezaghebbend
Ik hoorde in een preek dat een bepaald gedeelte van een Bijbeltekst later was toegevoegd. Het zou geschreven zijn door mensen die het Bijbelboek in later tijd bewerkten en aanvulden. Kan dat kloppen? Vormt dat soort ideeën geen probleem voor het gezag van de Schrift?
JA
Deze problematiek speelt vooral, hoewel niet uitsluitend, bij de boeken van het Oude Testament. Inderdaad nemen de meeste Bijbelwetenschappers aan dat daarin veel gedeelten staan die niet door de eerste auteur van het boek geschreven zijn, maar door latere schrijvers zijn toegevoegd. Het bekendste voorbeeld is waarschijnlijk het boek van de profeet Jesaja. Deze profeet leefde in de 8e eeuw voor Christus, maar veel profetieën in het boek lijken in een veel latere tijd geschreven. Vandaar dat geleerden grote delen van het boek aan latere auteurs toeschrijven, die de boodschap van Jesaja op hun eigen tijd en situatie toepasten.
Het boek Jesaja is hierin niet uniek. Veelal wordt aangenomen dat ook de andere profetenboeken niet alleen de eigen woorden van de profeet bevatten, maar tevens de latere verwerking van diens boodschap door zijn leerlingen. Voor de meeste niet-profetische boeken bestaan soortgelijke theorieën. Het ontstaan ervan wordt gezien als een langdurig en ingewikkeld proces van verzamelen, samenvoegen, aanvullen en steeds opnieuw actualiseren.
Gedurende dat proces werden dan niet alleen complete hoofdstukken, maar vaak ook kleine tekstgedeelten aan de bestaande tekst toegevoegd. Voor vrijwel ieder hoofdstuk in het Oude Testament bestaat er zo een breed scala aan theorieën over wat tot de eerste versie van de tekst behoorde en wat latere toevoegingen zijn.
Het is belangrijk om ons te realiseren dat het hierbij inderdaad om theorieën gaat. Ze bieden mogelijke verklaringen voor het ontstaan van de Bijbeltekst, maar deze verklaringen blijven altijd hypothetisch. De argumentatie is niet altijd even sterk, en over de precieze stand van zaken is onder geleerden bijna nooit eenstemmigheid. Tegelijkertijd heeft dit type onderzoek inderdaad waarschijnlijk gemaakt dat veel oudtestamentische Bijbelboeken een complexere ontstaansgeschiedenis gehad hebben dan wij geneigd zijn te denken. Ze zullen vaak niet in één keer geschreven zijn, maar in later tijd bewerkt en aangevuld.
NEE
Niet zelden hebben orthodoxe christenen aarzelingen bij dergelijke theorieën. Staan die niet op gespannen voet met het aanvaarden van de Bijbel als Gods gezaghebbende openbaring?
Dat hoeft niet het geval te zijn. Ook achter latere toevoegingen en bewerkingen mogen we Gods inspiratie en leiding zien. Hij was het Die steeds weer mensen ertoe aanzette om Zijn Woord verder te dragen en het opnieuw te verstaan in veranderde omstandigheden. Wanneer 2 Timotheüs 3:16 zegt dat „heel de Schrift door God is ingegeven”, dan geldt dat niet alleen voor het werk van de eerste auteur of de boodschap van de oorspronkelijke profeet, maar voor de complete Bijbeltekst, inclusief de latere gedeelten. Toegepast op het voorbeeld van het boek Jesaja: als een gedeelte daarvan inderdaad door latere auteurs geschreven is, dan werden zij niet minder „door de Heilige Geest gedreven” (2 Petr. 1:21) dan Jesaja zelf. Vergelijk in dit verband Deuteronomium 34. Het is algemeen aanvaard dat dit hoofdstuk niet aan Mozes zelf toe te schrijven is, maar niemand zal er daarom minder gezag aan toekennen dan aan de voorafgaande hoofdstukken.
Een flink stuk van onze aarzeling bij het idee van latere toevoegingen ligt in onze intuïties en opvattingen over auteurschap. Tegenwoordig is op teksten het auteursrecht van toepassing: niemand mag het werk van een ander zomaar opnieuw uitgeven, en zeker niet in bewerkte vorm. Vanuit dat perspectief zien wij het aanvullen van andermans werk als problematisch, zeker als boven aan het werk de oorspronkelijke auteur vermeld staat (zoals bij diverse Bijbelboeken het geval is). In het oude Israël werkte dit echter anders. Daar werden teksten handmatig overgeleverd, en in dat proces gold aanvulling en bewerking niet als aantasting van het werk van de oorspronkelijke auteur. Integendeel, op die manier kon juist het belang van diens boodschap en de steeds nieuwe actualiteit ervan onderstreept worden. Vandaar dat de naam van de profeet verbonden kon blijven aan de nieuwe, uitgebreide tekst.
DUS
Het is waarschijnlijk dat veel oudtestamentische Bijbelboeken op een complexe wijze zijn ontstaan. Voor het gezag van de Bijbeltekst is dat echter geen probleem, omdat we geloven dat ook de latere bewerkingen door de Heilige Geest zijn geïnspireerd. Van belang is dat er in het oude Israël andere schrijfgewoonten golden dan tegenwoordig.