„Schelling verloor nimmer oog voor armoede”
Binnen de vakbeweging verkondigen dat volledige werkgelegenheid een illusie is, stond in de jaren tachtig gelijk aan vloeken in de kerk. Cees Schelling, van 1976 tot 1984 voorzitter van de Voedingsbond FNV, ging overtuigd de discussie over een basisinkomen aan, maar stuitte zowel binnen de FNV als de PvdA op fel verzet.
Schelling: „Je zag toen al de tweedeling waarbij een grote groep maatschappelijk buitenspel zou komen te staan, omdat zij geen betaalde arbeid verrichtte.” Wim Kok, destijds voorzitter van de vakcentrale FNV, was tegen, evenals Arie Groenevelt van de Industriebond. Ook de PvdA wilde niets weten van het idee.
Jarenlang was Schelling lid van de PvdA. In de jaren negentig uitte hij steeds vaker kritiek op de sociaal-democraten. De ‘hogepriester van de laagstbetaalden’ raakte teleurgesteld over het sociale beleid van de PvdA.
Volgens Schelling wist Nederland armoede niet aan te pakken omdat er bijna geen politici zelf uit de onderste laag van de maatschappij kwamen. Ook had de PvdA in zijn ogen te weinig ideeën.
Tijdens de jaren zeventig ondervond Schelling hoe sterk sommige normen en waarden waren. Door een aangekondigde staking zouden zuivelcoöperaties de aangevoerde melk niet meer kunnen verwerken. Ze dreigden de melk in de sloot te gooien. De nuchtere Schelling haalde zijn schouders op. “Als ze denken dat ze de melk in de sloot moeten gooien, dan moeten ze dat maar doen.”
Een golf van verontwaardiging overspoelde Nederland. Eten weggooien, was maatschappelijk niet geaccepteerd. „De eerste levensbehoeften, brood, melk, vlees lagen erg gevoelig bij het publiek. Niemand maakte zich echter druk over een plak staal die zou blijven liggen”, vertelde hij achteraf.
Volmondig erkende Cees Schelling dat de werkgevers met dit drukmiddel een sterk wapen in handen hadden. Uiteindelijk verdween nooit een druppel melk in een sloot. Hij kon goed onderhandelen en wist in een laatste nachtelijke zitting een flinke portie eisen ingewilligd te krijgen.
Na zijn arbeidsleven bij de vakbond keerde hij terug naar het platteland. Hij koos voor Groningen, waar hij in Pieterburen een boerderijtje had.