Taalrubriek: Geen cent te makken
Na de dure decembermaand, met alle cadeaus en de vele boodschappen voor de feestdagen, kun je het iemand weleens horen verzuchten: „Ik heb geen cent te makken.” Tegenwoordig betekent deze uitdrukking dat iemand helemaal geen geld heeft. Maar waar komt zij oorspronkelijk vandaan? En wat moeten we ons voorstellen bij het werkwoord ”makken”?
Het onlinewoordenboek Wiktionary geeft als verklaring: het woord ”makken” kan teruggaan op ”makan”, het Indonesische woord voor ”eten”. In die context zou ”geen cent te makken” zoiets betekenen als: ”geen centen hebben om eten te kopen”.
Tijdschrift Onze Taal wijst deze betekenis echter af, omdat het zelfstandig naamwoord ”makke” in het Nederlands oorspronkelijk ”slaag” of ”klap” betekent. Ook in historische bronnen waarin het woord ”makke” voorkomt, wordt altijd verwezen naar Amsterdam en het Nederlands. Daarom zou het onwaarschijnlijk zijn dat het woord ”makken” alleen in de uitdrukking ”geen cent te makken” teruggaat op het Indonesisch.
De verklaring die het Groot Uitdrukkingenwoordenboek van Van Dale (2006) geeft, is daarom geloofwaardiger. Daarin staat dat de uitdrukking waarschijnlijk afkomstig is van het Bargoense ”’n cent ’n makke”. Het Bargoens is een taal met veel Jiddische en Hebreeuwse elementen, die vroeger werd gebruikt door dieven, landlopers en rondtrekkende handelaren. Mensen die meestal niet zo veel centen te makken hadden, want met deze ‘beroepen’ je brood verdienen was geen makkie. Vandaar dat een koopman weleens in zichzelf gromde: „’n Cent ’n makke!”, wat zoiets betekent als: „Voor elke cent die ik minder krijg voor mijn koopwaar, mag ik een makke krijgen.” Een klap per misgelopen cent dus.
Het woord ”makke” kan ook ”gebrek”, ”kwaal” of ”plaag” betekenen als afgeleide van het Hebreeuwse ”makka”. Deze laatste betekenis van het woord ”makka” wordt door sommige uitleggers wel erg letterlijk genomen. Zij koppelen het woord aan de seideravond, de avond voorafgaand aan het joodse paasfeest. Volgens de aloude traditie hoorde de vader van het gezin op deze avond het verhaal van de uittocht uit Egypte te vertellen. Om de vaders een handje te helpen, verkochten kooplieden in de periode voor het feest speciale boekjes over deze geschiedenis. Daarin stonden de tien plagen, de tien ”makka’s”, die God over Egypte bracht. De boekjes kostten tien cent per stuk, schrijft H. Beem in ”Jerosche. Jiddische spreekwoorden en zegswijzen uit het Nederlandse taalgebied”. Vandaar dat de kooplieden ze aanprezen met de leus: „’n Cent ’n makke!” Oftewel: een cent per plaag! Zo waren de boekjes ook betaalbaar voor degenen die nauwelijks een cent te makken hadden.
Tweewekelijkse rubriek waarin de achtergrond van bekende en minder bekende uitdrukkingen wordt onderzocht.