De vergeten geschiedenis van de wolfskinderen
Na het verlies van zijn ouders en enige zus Erika groeide de Duitser Bruno Roepschläger op als wees in Litouwen. „Ik mag er nog zijn en daar dank ik God voor.”
Roepschläger is een zogenoemd wolfskind. Hij groeide op in Oost-Pruisen, eerst in Grünwiese en later in Gross Hoppenbruch, „naast de watermolen.” „Ik had een gelukkige jeugd”, vertelt Roepschläger, die nu met zijn Litouwse vrouw Aldona in Bad Schwartau bij de stad Lübeck in het noorden van Duitsland woont.
Als aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, in januari 1945, bij de zogenaamde winterveldtocht de Russische troepen richting Oost-Pruisen oprukken, breekt er voor de Duitse bevolking een tijd van geweld, honger en ziekte aan. Roepschläger wordt zichtbaar verdrietig als hij eraan terugdenkt. Zijn vader is voor het leger opgeroepen. Zijn achtergebleven vrouw vlucht met Erika en Bruno, terwijl de bommen en granaten om hen heen inslaan. „Begin april kwam mijn moeder om bij een bomaanval. Mijn zuster en ik raakten zwaargewond.”
Zijn vader ontfermt zich over zijn achtergebleven kinderen. „Hij was uiterst verdrietig”, herinnert Roepschläger zich. Maar nog was al het leed niet geschied. Tien dagen later overleed zijn zus aan haar verwondingen. „Ze is in een massagraf naast het ziekenhuis begraven.”
Weeskind
De Russische troepen halen kort daarop de Duitse vluchtelingen in. „Juwelen en andere waardevolle spullen namen ze van ons af, vrouwen namen ze apart en verkrachtten ze. De vrouwen schreeuwden het uit, maar niemand durfde een hand uit te steken. Het was vreselijk.”
Bruno keert met zijn vader naar Gross Hoppenbruch terug. „Ons huis was door een bom getroffen en volledig leeggeplunderd. Deuren, meubels, gereedschap, alles was weg. Het dorp zelf was volledig uitgestorven.”
Zijn vader probeert een bestaan op te bouwen, maar dat valt niet mee. Omdat er geen bedrijven zijn, is er geen werk. Is er werk dan gaan de Russen voor die door Stalin naar Oost-Pruisen zijn gebracht. „Het enige wat mijn vader kon doen was zo goed en zo kwaad als het kon de grond bebouwen zodat we wat te eten hadden. Kort daarop werd mijn vader ziek en stierf ook hij.”
„Ik was toen helemaal alleen, een wees”, zegt Roepschläger zonder omhaal van woorden. Een tante ontfermt zich over haar neef, ook al heeft ze zelf niets om van te leven. „Zij bleef in leven door haar spullen te ruilen voor voedsel. Dat hield natuurlijk een keer op.”
Bruno stapt dan met twee andere jongens stiekem op een goederentrein naar Litouwen. „We volgden het voorbeeld van andere kinderen die eerder op de trein waren gesprongen en in Litouwen langs boerderijen trokken om te bedelen om voedsel.”
Het is makkelijker gezegd dan gedaan. De jongens spreken geen Russisch of Litouws en ze zijn niet de enigen die in de hoop op wat voedsel rondtrekken. „Men noemde ons wolfskinderen.”
Fascist
De drie jongens gaan na een paar dagen uit elkaar. Een Litouwse boer ontfermt zich over Bruno. Na een paar dagen moet Bruno weg. Hij komt bij een andere boer terecht, „een slecht mens.” „In het dorp stond hij als een moeilijk iemand bekend. Zijn vrouw en kinderen leden onder zijn gedrag. In ruil voor eten en een plaats om te slapen moest ik van de vroege ochtend tot de late avond werken. Als er iemand het erf op kwam moest ik mijn mond houden, want van de Russen mochten de Litouwers geen Duitsers onderdak bieden.”
Op de boerderij leert Bruno de Litouwse taal en omdat hij met geen andere Duitsers meer spreekt verleert hij het Duits. Na een incident op de boerderij vlucht hij weg en komt hij in 1951 weer bij een andere boer terecht. Hier krijgt hij last van zijn knie en voet. Een ziekenhuisopname van vier maanden volgt. Hij krijgt niet eenmaal bezoek.
Voortdurend vraagt het verpleegkundig personeel naar zijn achtergrond: Wie zijn zijn ouders? Waar komt hij vandaan? Waar woont hij? Het hoofd van de kinderafdeling besluit hem naar een weeshuis te sturen. Bruno is dan bijna vijftien jaar. Hij gaat nu voor het eerst naar school. In de klas wordt hij voor fascist uitgescholden.
Als hij zestien jaar is moet hij van school. Hij wordt vrachtwagenchauffeur. Een jaar later, in 1957, leert hij zijn latere vrouw Aldona kennen. Aldona is als pedagoge verbonden aan het weeshuis waarvoor Bruno met zijn vrachtwagen bestellingen ophaalt en bezorgt. „Toen ze me zag, wist ze dat ze haar man had ontmoet.”
Naar Duitsland
In 1958 neemt familie in Duitsland contact op met Bruno. „Een oom had via-via gehoord dat ik in leven was.” Het briefverkeer is niet makkelijk. Bruno kent geen Duits meer en brieven zijn zeker zes weken onderweg. Zijn familie nodigt Bruno uit om naar Duitsland te komen. De jongeman weet niet wat hij moet doen. Hij vraagt de directeur van zijn vroegere weeshuis om raad. Die zegt dat Duitsland door de oorlog in puin ligt, dat de mensen er honger lijden en dat er amper woningen zijn. Roepschläger: „Door de foute informatie die de Sovjets verspreidden wist deze man ook niet beter.”
Het contact met zijn familie blijft, maar alleen schriftelijk. Als in 1989 het IJzeren Gordijn valt en kort daarop de Sovjet-Unie uit elkaar valt, krijgt Roepschläger in 1991 een uitnodiging van zijn familie om de kerstdagen bij hen door te brengen. „Voor de eerste keer ging ik naar Duitsland. Het was onvergetelijk.”
In 1998 verhuist Roepschläger uiteindelijk met Aldona naar Duitsland. Zijn twee zoons blijven in Litouwen wonen. Twee keer in het jaar bezoekt hij met zijn vrouw de kinderen. „Daar zijn we dan iedere keer twee maanden.”
Roepschläger gaat zolang zijn gezondheid het toelaat ook regelmatig naar Kaliningrad, het vroegere Oost-Pruisen, „mijn oude vaderland.” Steevast bezoekt Roepschläger dan de begraafplaats waar zijn familie ligt. „Wat is gebeurd laat me nooit meer los. In mijn slaap komt regelmatig alles boven wat ik heb meegemaakt. Dan krijg ik een nachtmerrie en maakt mijn vrouw me wakker. Er zijn wonden geslagen die nooit meer helen. Toch mag ik er nog zijn en daar dank ik God voor. Het is gewoon een wonder dat ik er nog ben.”
De vergeten geschiedenis van de wolfskinderen
Ruim zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog krijgen in Duitsland de zogenoemde wolfskinderen erkenning. „Er is eindelijk oog voor hun leed.”
De Duitse historicus Christopher Spatz spant zich al jaren voor de wolfskinderen in. Spatz, geboren in 1982 en aan de Humboldt Universiteit in Berlijn op de identiteit van de Oost-Pruisische wolfskinderen gepromoveerd, noemt het leed dat de jongeren overkwam een vergeten hoofdstuk in de geschiedenis.
Wolfskinderen is de benaming voor jongeren uit Oost-Pruisen die aan het einde van de Tweede Wereldoorlog hun ouders verloren. In veel gevallen was de vader door het leger opgeroepen en in de strijd gesneuveld. In de chaos die ontstond toen het Russische leger aan het einde van de oorlog oprukte en de achtergebleven burgers halsoverkop moesten vluchten, raakten de jongeren ook nog eens hun moeder kwijt.
De alleen achtergebleven kinderen gingen zwerven, bedelen en soms ook stelen om niet van honger om te komen. Velen kwamen uiteindelijk in Litouwen terecht, waar boeren hen in dienst namen. Spatz: „Dat gebeurde zonder enige vergoeding. In ruil voor de verrichte arbeid kregen ze eten en een plek om te slapen. Naar school gaan was er niet bij. Vaak kregen ze na verloop van tijd de Sovjetnationaliteit. Voor hun omgeving bleven het ”Duitsers”, ook al spraken ze na verloop van tijd geen woord Duits meer.”
„De groep leidde decennialang een vergeten bestaan. Na de val van de Muur en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie doken ineens de wolfskinderen op”, vertelt de Duitse historicus.
Door uw inspanning en die van de Duitse mensenrechtenorganisatie Gesellschaft für bedrohte Völker (Vereniging voor bedreigde volkeren, RZ) kunnen de wolfskinderen aanspraak maken op een schadevergoeding. Waarom?
„De kinderen hebben vaak jaren voor boeren in Oost-Pruisen maar vooral ook in Litouwen gewerkt zonder ooit enige vergoeding te ontvangen. Je kunt het vergelijken met dwangarbeid.
Laat ik een voorbeeld noemen. In Mönchengladbach woont een 85-jarige vrouw die in Pillau in Oost-Pruisen is geboren. In 1946 kwamen haar vader en vier jongere zusters om van de honger. Zij moest na de oorlog de lichamen van omgekomen burgers en militairen uit de bossen halen en loopgraven dichtgooien. Verder moest ze meubels en andere bruikbare spullen uit de huizen halen en naar de treinen brengen die ze naar Rusland brachten. Later moest ze in Litouwen bij boeren het vee hoeden en hout hakken. Van de Duitse staat heeft ze nooit een cent als vergoeding ontvangen.”
Om hoeveel wolfskinderen gaat het?
„In Litouwen weten we van het bestaan van 55 wolfskinderen, in Duitsland zijn er enkele honderden, maximaal duizend nog in leven. Twee vrouwen in Israël hebben zich ook gemeld. Zij moesten als Joodse wolfskinderen dwangarbeid verrichten. Een van hen is 91 jaar. De twee hebben eerst de gruwelen van de nazi’s meegemaakt en hebben vervolgens als wolfskinderen het nodige geleden. Een ongelooflijk verhaal.
Wat houdt de schadevergoeding in?
„De vergoeding bedraagt 2500 euro.”
Spatz voegt eraan toe dat er meer zaken zijn die rechtgetrokken moeten worden, maar dat betreft immateriële zaken. Hij noemt als eerste de kwestie van de nationaliteit. „De meeste wolfskinderen zijn Sovjetburger geworden. Dat moesten ze om te kunnen werken of trouwen. Toen ze in de jaren negentig naar Duitsland terug wilden keren, kregen ze te horen dat ze nooit de Sovjetnationaliteit hadden moeten aannemen. Want daardoor hadden ze de Duitse nationaliteit opgegeven. Alsof ze toen een keus hadden.”
Keerden de wolfskinderen in de jaren negentig terug naar Duitsland, dan moesten ze opnieuw worden ingeburgerd. „Dus, hun Duitse nationaliteit werd niet bevestigd”, zegt Spatz. „Ze moesten de procedure doorlopen die mensen uit alle delen van de wereld moeten afleggen om Duits burger te worden. De procedure werd wel vereenvoudigd, maar een vieze smaak in hun mond hielden ze daar wel aan over. Ze hadden het idee dat ze door de achterdeur binnenkwamen en niet bij de voordeur met open armen werden ontvangen.”
Het stak de wolfskinderen bovendien dat in die tijd de zogenaamde Rusland-Duitsers wel als Duitsers werden erkend en een schadeloosstelling kregen. Spatz: „Zij ontvingen 6000 D-mark, zeg maar 3000 euro. En dat kregen ze omdat ze in kampen opgesloten hadden gezeten. Stalin had de Rusland-Duitsers gedeporteerd en in concentratiekampen opgesloten. Dat was met de wolfskinderen niet gebeurd. Zij kregen te horen: „Jullie zijn nooit opgesloten in Siberië. Wegwezen.”
Bovendien werd hun te verstaan gegeven dat zij geen honger hadden geleden omdat ze in gezinnen waren opgenomen. Aan een schadeloosstelling hoefden ze niet te denken. Anderzijds hadden de wolfskinderen van origine de Duitse nationaliteit. Dat kan van de Rusland-Duitsers niet worden gezegd. Zij waren alleen cultureel gezien Duitsers.”
Waarom reageerden de Duitse autoriteiten zo afwijzend?
„Het fenomeen van de wolfskinderen verraste de autoriteiten. Deze groep was vergeten. Toen in de jaren negentig de eerste wolfskinderen zich meldden, wilde men geen precedenten scheppen omdat men niet wist hoeveel er nog zouden komen.”
Nu kunnen ze dus alsnog een claim indienen. Maar dan moeten ze aantonen dat ze dwangarbeid hebben verricht. Dat zal niet eenvoudig zijn. „De Gesellschaft für bedrohte Völker heeft een brochure opgesteld waarin wordt uitgelegd wie de wolfskinderen zijn. Bovendien hebben de ambtenaren instructies gekregen positief te reageren op de verzoeken. Omdat er bijna geen getuigen uit die tijd zijn, neemt men al snel genoegen met een mondelinge toelichting. De wolfskinderen hebben tot 31 december de tijd om een verzoek in te dienen.”