Aangifte in proces om treinkaping bij De Punt
Het proces tegen de Staat over de bevrijdingsactie van de gekaapte trein bij De Punt in 1977 krijgt een nieuwe wending. Advocaat Liesbeth Zegveld gaat namens nabestaanden van twee doodgeschoten Zuid-Molukse treinkapers aangifte doen tegen het ministerie van Defensie vanwege de beïnvloeding van getuigen. Defensie wijst de beschuldiging van de hand en advocaat Geert-Jan Knoops, die de mariniers bijstaat, spreekt van „complete nonsens”.
Die beïnvloeding blijkt volgens Zegveld uit de „ongeloofwaardige verklaringen” die elf mariniers dit najaar voor de rechtbank in Den Haag aflegden. De advocaat concludeert dat er sprake is van afstemming, om de verhalen over de gebeurtenis op één lijn te krijgen. Zo zeggen alle mariniers niet te hebben gezien wat hun collega’s deden, terwijl dat volgens haar onmogelijk is, vooral omdat er een rolverdeling was en ook in tweetallen werd geopereerd.
Ook wijst ze erop dat de getuigen vooraf de geluidsbanden van de actie beluisterden, die Defensie had overhandigd aan advocaat Knoops. Zo konden ze vooraf bedenken wat ze hierover gingen verklaren. Uiteindelijk herkende geen van allen de geluiden en weken hun verklaringen af van hetgeen er op de banden is te horen. De banden werden heimelijk opgenomen voor trainingsdoeleinden en zijn pas recent ontdekt.
Zegveld had in september al geëist dat Defensie de banden terughaalde bij Knoops, maar omdat alle mariniers ze al hadden gehoord, was dat overbodig. Volgens Defensie was het beluisteren wel toegestaan, omdat Zegveld zelf transcripties ervan met media had gedeeld. De rechtbank zal zich nog uitspreken over het verzoek.
De nabestaanden van Max Papilaja en Hansina Uktolseja denken dat ze onrechtmatig zijn geëxecuteerd, omdat ze al gewond en weerloos waren. Dat laatste bleek uit autopsierapporten die de Staat al die tijd had achtergehouden. Het van dichtbij doodschieten, wat enkele mariniers toegegeven hebben, was daarom in hun ogen in strijd met het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM). Volgens Zegveld was een niet eenduidige geweldsinstructie hier debet aan. Maar volgens Defensie is er „absoluut geen bewijs” voor onrechtmatigheid.
De rechtbank gaat nu bepalen hoe de procedure verdergaat.