Algemeen kiesrecht spleet in 19e eeuw confessionele politiek
Het algemeen kiesrecht voor mannen werd in Nederland precies honderd jaar geleden ingevoerd. Zes vragen en antwoorden over misschien wel de belangrijkste grondwetswijziging tot nu toe.

Het algemeen kiesrecht voor mannen, dat kwam op 12 december 1917 vast niet uit de lucht vallen?
Beslist niet. Hier ging zo’n dertig tot veertig jaar politiek geharrewar aan vooraf. De Grondwet van 1848 kende het censuskiesrecht. Dat betekende dat alleen mannen van 23 jaar en ouder mochten stemmen mits zij voldoende financiële draagkracht hadden. Daardoor mocht in 1853 slechts 11 procent van de kiesgerechtigden stemmen.
Geleidelijk aan versoepelde de Kamer dat censuskiesrecht. Daarbij speelde maatschappelijke druk enige rol. Zo organiseerde Ferdinand Domela Nieuwenhuis, voorman van de Sociaal-Democratische Bond, in de jaren 1883-1885 grote demonstraties voor het algemeen kiesrecht.
Door een grondwetswijziging in 1887 groeide het aantal kiezers naar 24 procent van de volwassen mannelijke bevolking. Een belangrijk moment was ook de kieswet van Van Houten, die in 1896 door de Kamer werd aangenomen. Die leidde ertoe dat in 1917 het aantal kiezers 71 procent bedroeg van de mannelijke bevolking boven de 25 jaar.
Zo bezien was het algemeen kiesrecht, dat een jaar later van kracht werd, een weliswaar belangrijke stap, maar tegelijk niet meer dan de afronding van een lang proces.
Het was toch ook niet de laatste stap?
Nee, daarna zijn er nog vele gevolgd. In 1919 kwam het actief kiesrecht voor vrouwen. Passief kiesrecht voor vrouwen bestond al. Daardoor kon Suze Groeneweg in 1918 als eerste vrouw in de Tweede Kamer worden gekozen. In 1946 werd de leeftijd om te mogen stemmen verlaagd van 25 naar 23 jaar; in 1965 werd dat 21 jaar en in 1972 18 jaar. In 1970 werd de opkomstplicht afgeschaft. Vanaf 1985 mogen ook Nederlanders in het buitenland stemmen en vanaf 1986 ook gedetineerden.
Wie waren ruim een eeuw geleden de grote voorvechters van het algemeen kiesrecht?
In elk geval niet de gewone man, blijkt uit de in 2003 verschenen studie ”Actieve burgers” van de Kamper historicus Gert van Klinken. Ja, er vonden wel door de sociaaldemocraten georganiseerde demonstraties plaats, maar breed leefde het ideaal van algemeen kiesrecht bij Jan met de pet niet. Integendeel.
Dat geldt ook voor de politiek. In de Tweede Kamer liepen klassiek liberale heren de rillingen over de rug bij de gedachte dat Jan Rap en zijn maat dezelfde politieke rechten zouden gaan krijgen als de gevestigde orde.
De sterkste krachten achter het streven naar algemeen kiesrecht waren socialisten en vrijzinnig democraten. Maar vooral bij Troelstra en de zijnen zat daar wel een addertje onder het gras: het ging hun minder om het algemeen kiesrecht als zodanig, dan om het vinden van een breekijzer waarmee zij de parlementaire democratie konden veranderen. In feite moest de macht worden overgedragen aan één partij, namelijk die van het proletariaat.
Rooms-katholieken en orthodoxe protestanten waren, uit emancipatoire overwegingen en gezien de electorale perspectieven die het algemeen kiesrecht hun bood, toch ook sterke voorstanders?
Nou, niet bepaald. Het lag in deze kringen verdeeld. Rond ARP-leider Kuyper stonden wel enkele protestantse politici die het met hem eens waren, maar veel andere antirevolutionaire Kamerleden waren tegen. De kwestie van het algemeen kiesrecht was hét twistpunt dat in 1894 leidde tot een breuk tussen Kuyper en De Savornin Lohman, de latere voorman van de CHU. Bovendien stond Kuyper eigenlijk het huismannenkiesrecht voor. In rooms-katholieke kring was nog veel meer tegenstand. Politiek leider Schaepman was er voor, maar een grote meerderheid onder de katholieke Kamerleden fel tegen.
Hoe verbeten de politieke strijd was, blijkt uit het in 1893 gehouden Kamerdebat over het zogeheten ontwerp-Tak. Dat debat duurde maar liefst twaalf dagen en het spleet de diverse politieke richtingen doormidden. Onder de zogenoemde takkianen bevonden zich de vooruitstrevende liberalen, een aantal antirevolutionairen rond Kuyper en een klein groepje rooms-katholieken rond Schaepman. De antitakkianen bestonden uit behoudende liberalen, de meeste katholieken en het grootste deel van de antirevolutionaire fractie, onder wie De Savornin Lohman.
Dat ook de confessionelen in 1917 met het algemeen kiesrecht akkoord gingen, had mede te maken met de grote uitruil die op dat moment plaatsvond: in één deal werd niet alleen het kiesrecht (wens van progressieven) maar ook de vrijheid van onderwijs (wens van christelijke partijen) gerealiseerd.
Hebben christelijke partijen in 1918 wel van het algemeen kiesrecht geprofiteerd?
Wel enigszins, maar niet héél sterk. De katholieken kwamen in 1918 met dertig zetels in de Kamer, maar ze hadden er al 24. De ARP scoorde er in 1918 dertien en in 1922 zestien, maar ze hadden er in 1917 al twaalf. Hierbij moeten we ons dan wel realiseren dat het kiesrecht ook vóór 1917 al aanzienlijk was uitgebreid en dat de confessionelen de winst die hun die uitbreiding had opgeleverd, al geïncasseerd hádden.
Uiteindelijk heeft de uitbreiding van het kiesrecht tot ten slotte algemeen kiesrecht er wel voor gezorgd dat de confessionele partijen een meerderheid in het parlement wisten te verkrijgen en die vervolgens zo’n driekwart eeuw konden vasthouden. Pas de secularisatie, die vanaf eind jaren zestig op gang kwam, maakte aan hun politieke hegemonie op den duur een einde.
Hoe blij is de Nederlandse burger momenteel nog met het algemeen kiesrecht?
Sinds de afschaffing van de opkomstplicht, in 1970, schommelt de opkomst bij Kamerverkiezingen tussen de 88 procent (1977) en de 74 procent (1998). Bij de laatste Kamerverkiezingen was hij 82 procent; de hoogste score sinds 1986 (toen 86 procent).
Dat wettigt de conclusie dat de Nederlandse burger van zijn honderd jaar geleden verkregen recht nog altijd royaal en met een zeker enthousiasme gebruikmaakt.
Hoog opgeleide sterkst politiek betrokken
Redactie politiek
DEN HAAG. Iemand met een hoog opleidingsniveau heeft in de regel meer interesse in de politiek, stemt vaker en doet vaker mee aan politieke acties dan een laag opgeleide.
Dat blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS bracht deze dinsdag naar buiten in verband met het honderdjarig bestaan van het algemeen kiesrecht voor mannen.
Van de hoogst opgeleiden (universiteit, hbo) is 78 procent tamelijk tot zeer geïnteresseerd in de politiek; van de laag opgeleiden (alleen basisschool afgemaakt) 28 procent. Mensen met een universitaire opleiding doen vaker mee aan een handtekeningenactie, zijn politiek actiever op internet en nemen vaker contact op met de media of een politicus. Vrouwen zeggen minder geïnteresseerd te zijn in politiek dan mannen; toch stemmen zij ongeveer even vaak.
De gegevens zijn door het CBS verzameld in de periode 2012 tot 2016, via enquêtes onder ruim 38.000 personen van 15 jaar of ouder.