Harmoniummuseum Liestal: Zwitsers staaltje van muzikale nostalgie
Als jochie raakte Dieter Stalder gefascineerd door het harmonium. Een kwarteeuw geleden opende de verzamelaar in Liestal, in het kanton Basel-Landschaft, het eerste harmoniummuseum van Zwitserland. Een staaltje van muzikale nostalgie.
In sappig Zwitserduits vertelt Dieter Stalder (72) hoe het allemaal begon. Hij groeide op in Küsnacht, in het kanton Zürich. „In het klaslokaal van Emil Keller, een strenge leraar op de basisschool, stond een klein harmonium met ongelooflijk veel registerknoppen. Als jochie fascineerde dit instrument mij bijzonder. Ik snapte niet hoe al die registers in dat kastje pasten. Ik dacht dat er allemaal orgelpijpen in verborgen waren.”
Gedreven door een onbedwingbare nieuwsgierigheid probeerde hij in een pauze, toen de leraar even weg was, achter het geheim te komen. „Met moeite lukte het om met mijn zakmes de achterwand los te schroeven om te zien hoe het instrument werkte. Maar daar werd ik niet veel wijzer van.”
Inmiddels weet Stalder, die als leraar op een basisschool werkte, aanmerkelijk meer over het innerlijk van een harmonium. Hij schroeft niet alleen de kast los, maar repareert en restaureert met eindeloos geduld aftandse, afgeschreven harmoniums en redt ze van de ondergang.
„In 1966 bouwde ik als jongeman van 21 al mijn eerste huispijporgel. Dat gaf veel voldoening. Toch kon ik het harmonium, waaraan ik mijn liefde voor het orgel te danken had, niet vergeten. Ik plaatste een piepkleine advertentie in de plaatselijke krant: „Dieter vraagt overtollige harmoniums.” Tot mijn verbazing leverde dat maar liefst zestien telefoontjes op. Ik ging alle adressen langs, want ik wilde natuurlijk het mooiste orgel niet over het hoofd zien. Dat was het begin van mijn verzameling.”
Museum
De Zwitser adopteerde steeds meer harmoniums. Ze kregen onderdak in de grote evangelische Matthäuskerk van Basel, waar Stalder organist was. Toen het daar te vol werd, ontstond het idee om in de tuin naast zijn huis in Liestal een chalet te bouwen waarin de instrumenten konden worden ondergebracht. Architect Andreas Rüegg ontwierp daarvoor een passende behuizing.
Zo kon in 1992 het eerste harmoniummuseum van Zwitserland in een nieuw chalet zijn deuren openen. Het museum bevat inmiddels een bonte verzameling van meer dan 150 muziekinstrumenten. Stalder stelde de collectie open voor het publiek, „in het vertrouwen dat dit bijna vergeten, vaak belachelijk gemaakte of genegeerde instrument weer waardering zal krijgen en de bezoekers genoegen zal verschaffen.”
Het nieuwe museum trok direct veel aandacht. Niet alleen van het publiek, dat genoot van de muzikale demonstraties door organist Stalder; ook de regionale pers schonk aandacht aan dit staaltje muzikale nostalgie.
Ook de overheid ontging het culturele initiatief niet. Dit leidde ertoe dat Stalder al twee jaar na de opening de Kantonalbankpreis 1994 ter waarde van 30.000 Zwitserse frank kreeg.
Bonte verscheidenheid
Al die 25 jaar verzorgt Stalder met groot enthousiasme muzikale rondleidingen in zijn museum. Zo vierde een groepje Zwitsers ooit op een zonnige zaterdag het verjaardagsfeest van een van hen in het museum. Als gast mocht ik meeluisteren. Helaas ontging veel van het rappe Zwitserduits me, maar het muzikale onthaal en de bonte verscheidenheid van zo veel verschillende instrumenten maakten veel goed.
Als eerste liet Stalder het imposante drieklaviers Mason & Hamlinharmonium horen, direct gevolgd door de bescheiden Multimonica II van accordeonfabrikant Hohner. Dit instrumentje, in de jaren dertig gebouwd, was een muzikale knipoog naar het toenmalige moderne elektronicum. Het onderklavier had doorslaande tongen, maar het bovenklavier was al elektronisch: een pikante combinatie.
Het instrument dat Stalder daarna demonstreerde, had de nodige toeters en vooral ook bellen. De organist speelde op het drukwindharmonium met veel expressie het bekende ”Prière et Berceuse” van Alexandre Guilmant. Het ingebouwde klokkenspel tokkelde er lustig op los.
Vermeldenswaard zijn verder het openklapbare Bijbelharmonium, speciaal gebouwd voor rondtrekkende geestelijken, en het Poïkilorgel van de Franse orgelbouwer Cavaillé-Coll.
Ook historische pijporgels vinden in het museum onderdak. Pronkstuk is wel het 17e-eeuwse Toggenburger huisorgel. Zeer fraai oogt verder het oud-Engelse salonorgel van Stephen White uit 1803 met zijn ‘gouden’ pijpen. Zelfs een salonorgel uit Amsterdam ontbreekt niet.
Afspraak
Behalve zo’n 200 tentoongestelde muziekinstrumenten in Liestal, heeft Stalder sinds 2005 nog eens 50 oude orgels opgeslagen in een voormalige methodistenkapel in het kanton Aargau. Verdere uitbreiding is geen optie meer. Stalder moet zich bovendien aan zijn afspraak houden – hij beloofde zijn vrouw en kinderen schriftelijk dat hij geen nieuwe instrumenten zal kopen.
Maar dat gaf geen garantie. Berouwvol: „Deze afspraak is inmiddels ongeveer tien keer verbroken.” Het lukt hem gewoon niet zich eraan te houden. „Laatst kreeg ik weer zo’n telefoontje, over een orgel dat naar de kraak gebracht zou worden. Ik zei: „Nee mevrouw, we hebben echt geen plaats meer.” Maar toen ik hoorde dat er ook klokjes in zaten, begreep ik dat het om een zeldzaam exemplaar met klokkenspel ging. Ik zei dat ik toch wel even langskwam!”
De 72-jarige Zwitser weet niet hoe het verder zal gaan met het museum als hij er niet meer voor kan zorgen. Maar voorlopig blijft hij met groot plezier muzikale rondleidingen door zijn wonderland van harmoniums en orgels verzorgen.
Meer informatie: www.harmoniummuseum.ch
Orgelmuseum in Roche
Zwitserland kent nog een orgelmuseum. In het boerendorp Roche, 10 kilometer ten zuiden van Montreux, in het kanton Vaud, vermeldt een sierlijk bord: ”Le Musée Suisse de l’Orgue,”oftewel: het Zwitsers orgelmuseum.
Grondlegger is Jean-Jaques Gramm. In een periode waarin bij restauraties een wegwerpmentaliteit heerste en historische orgels verminkt werden, stelde hij zich ten doel te verzamelen wat nog kon worden gered. Zo ontstond er in 1968 een klein orgelmuseum in Essertes, bij Lausanne.
Dit museum groeide al spoedig uit z’n jasje. Gretig accepteerde Gramm dan ook het aanbod van de gemeente Roche om zijn orgelverzameling onder te brengen in een fors historisch gebouw dat ooit door monniken werd gebouwd.
Bezoekers krijgen een rondleiding met klankrijke demonstraties. Fraai is de reconstructie van het oeroude orgel van Ktesibios van Alexandrië, een geleerde die in de 3e eeuw voor Christus leefde. Het werkte op waterdruk. Getoond wordt verder hoe orgelpijpen worden gemaakt en een opengewerkt orgel maakt de mechanische werking zichtbaar. Door zelf te proberen kun je ervaren hoe iedere pijpvorm zijn eigen klank heeft.
In het museum zijn ook een paar harmoniums opgesteld, die zonder humor worden gepresenteerd als „de liederenpomp, het orgel voor de armen en het hallelujaklavier.”
Het orgelmuseum bezit verder een aantal buitenissigheden. Bijvoorbeeld een orgel van chocolade, van Zwitserse kwaliteit. En een orgel met kartonnen pijpjes, gemaakt door scholieren onder leiding van Dieter Stalder.
De fraaie collectie instrumenten herbergt ook verschillende eeuwenoude Emmentaler huisorgels, losse orgelfronten en speeltafels. Pronkstuk is het grote drieklaviers Tschanunorgel van Radio Lausanne, waarop ’s zomers regelmatig concerten worden gegeven.
Meer informatie: www.orgue.ch
Het harmonium
In het begin van de 19e eeuw zijn er al voorvormen van het harmonium, zoals de Aeoline en de Physharmonica. Het Poïkilorgel van Cavaillé-Coll in het museum van Stalder hoort daar ook bij. Cavaillé-Colls Parijse collega Debain noemde in 1834 zijn instrument voor het eerst een harmonium.
Deze instrumenten hadden allemaal zogenoemde doorslaande tongen. Door het variëren van de winddruk konden de sterkte en het karakter van de toon worden beïnvloed. Dat bood veel mogelijkheden voor expressiviteit. Precies wat de 19e-eeuwse romantische mens zocht. Componisten zoals Boëlmann, Franck, Guilmant, Karg-Elert, Mahler en Reger schreven er passende muziek voor.
Ook in Amerika werd het harmonium snel populair. In tegenstelling tot de Europese uitvoering met drukwind, die langs de tongen naar buiten ging, werd bij de Amerikaanse harmoniums de wind juist naar binnen gezogen. Deze zuigwindharmoniums (”reed organs” genoemd) klonken vergeleken met de drukwindexemplaren relatief zacht en liefelijk. Ze werden massaal geproduceerd en werden spoedig ook in Europa ingevoerd.
Het duurdere, op drukwind gebaseerde ”kunstharmonium” met zijn krachtiger klank en grote dynamiek vond vooral zijn weg naar concertzalen, salons en kerken. Het zachter klinkende zuigwindharmonium werd vooral in de huiskamer gewaardeerd.
Destijds was er een groot aantal harmoniumfabrieken in Europa en Amerika. Maar de productie kwam na honderd jaar van bloei halverwege de vorige eeuw vrijwel tot stilstand. Het harmonium raakte in de vergetelheid. Binnen de gereformeerde gezindte hield de ”psalmenpomp” nog het langst stand.
De laatste decennia ontstond er een hernieuwde belangstelling voor dit vergeten instrument. Organisten als Joris Verdin en Dick Sanderman brengen het harmonium met concerten weer onder de aandacht. Zowel in Europa als in Amerika ontstaan er actieve groepen, zoals in ons land de Harmonium Vereniging Nederland.
Ook groeit het aantal harmoniummusea. Voorbeelden zijn het Harmonium Art museuM (HAM) in Klein-Willebroek in België en het Harmonium Museum Nederland in het Drentse Barger-Compascuum.