Muziek

Nieuwe berijming een halve eeuw oud

De nieuwe berijming van 1967 viert haar vijftigste verjaardag. Ook al dienden zich de achterliggende halve eeuw alweer diverse andere initiatieven aan, er is maar één ”nieuwe berijming”. Een psalmboek waarnaar lang werd uitgezien en dat nog altijd in gebruik is. Tegelijk een berijming die de nodige weerstand opriep. De scherpe kantjes van de kritiek lijken er echter wat van af te zijn.

5 October 2017 10:22Gewijzigd op 16 November 2020 11:38
”Het landvolk”, dat vanaf 1953 in conferentieoord De Pietersberg in Oosterbeek aan de nieuwe psalmberijming werkte. V.l.n.r.: Klaas Heeroma, Jan Wit, Jan Willem Schulte Nordholt, Willem Barnard en Ad den Besten. beeld particuliere collectie/NLMD
”Het landvolk”, dat vanaf 1953 in conferentieoord De Pietersberg in Oosterbeek aan de nieuwe psalmberijming werkte. V.l.n.r.: Klaas Heeroma, Jan Wit, Jan Willem Schulte Nordholt, Willem Barnard en Ad den Besten. beeld particuliere collectie/NLMD

Vrijwel elk kerkgenootschap in Nederland zingt tijdens de Tweede Wereldoorlog uit de Staatsberijming van 1773. Op het gebied van de gezangen zijn bij zowel hervormden als gereformeerden de nodige ontwikkelingen geweest, maar in het psalmboek staat nog altijd de oude berijming.

Er is echter al langer onvrede over dit ruim 150 jaar oude psalmboek. De 18e-eeuwse taal wordt als verouderd ervaren. En als er initiatieven zijn om de psalmmelodieën in het oorspronkelijke ritme te gaan zingen, loopt men ertegen aan dat de berijming van 1773 daar niet op berekend is.

Midden in de oorlog wordt er in hervormde kring een commissie ingesteld die moet onderzoeken wat de mogelijkheden zijn. Op advies van de dichters Klaas Heeroma (alias Muus Jacobse) en Martinus Nijhoff vraagt de commissie de hervormde synode een nieuwe berijming te laten maken en daarvoor op zoek te gaan naar echte dichters.

Begin 1950 wordt de Hervormde Commissie Psalmberijming ingesteld. Prof. dr. K. H. Miskotte is voorzitter, als dichters worden behalve Heeroma en Nijhoff de dertigers Willem Barnard, Ad den Besten, Jan Willem Schulte Nordholt en Jan Wit aangezocht mee te doen (zie kader ”Dichters”). Vanaf 1953 komt de groep dichters vijf jaar lang een aantal weken per jaar in conferentieoord De Pietersberg in Oosterbeek bij elkaar. Ze noemen zich ”Het landvolk”.

Interkerkelijk

Intussen is de Commissie Psalmberijming dan al interkerkelijk geworden, omdat de gereformeerden aanhaken. In hun kring is vanaf 1936 ds. H. Hasper actief als psalmberijmer. Hoewel diens psalmen lange tijd kans van slagen lijken te hebben, kiest de synode van de Gereformeerde Kerken in de jaren 50 uiteindelijk toch voor participatie in het project van ”Het landvolk”.

Gaandeweg sluiten ook de Doopsgezinde Sociëteit, de Remonstrantse Broederschap en de Evangelisch-Lutherse Kerk zich aan. De Christelijke Gereformeerde Kerken sturen vanaf 1953 twee waarnemers en worden in 1965 lid van de commissie. De Gereformeerde Kerken vrijgemaakt tonen nog in 1966 hun belangstelling door waarnemers aan te wijzen.

Zo komt er een breed gedragen, oecumenische berijming tot stand. Na een proefbundel met 110 psalmen in 1958 verschijnt er in 1961 een complete ”Proeve van een nieuwe berijming”. Nadat alle kritiek op deze ”Proeve” is verwerkt, is de definitieve versie van het psalmboek in 1967 gereed. Op dezelfde dag, 21 juni 1967, aanvaardt zowel de hervormde als de gereformeerde synode de nieuwe psalmberijming.

Theeservies

De gereformeerde ds. Hasper is in die tijd van mening dat de psalmen niet moeten worden herdicht, maar berijmd. Dichters zijn volgens hem niet de aangewezen personen om een bijdrage te leveren aan het kerklied. Bij de nieuwe berijming wordt echter juist gekozen voor de ”dichtgenootschappelijke aanpak”.

Daarbij gaat het om een groep dichters die zich verwant voelt met de experimentele Vijftigers, die de Doorbraakgedachte aanhangt en zich theologisch thuis voelt bij de dialectische theologie van Karl Barth.

De Nieuwe Bijbelvertaling uit 1951 vormt officieel het uitgangspunt voor het berijmingswerk, maar de dichters voelen zich vooral scheppers van nieuwe taal en poëzie, waarbij de literaire schoonheid vooropstaat. De Hebreeuwse poëzie van de psalmen vormt het uitgangspunt, en die moet worden vertaald naar literaire strofische liederen. In feite een onmogelijke opdracht, aldus Barnard. „Men kan geen gloeiend erts opvangen in een theeservies van Delfts blauw aardewerk.”

Vervlakking

Critici zien de moderne ideeën van de dichters terugkomen in hun psalmen. Bijvoorbeeld in het feit dat geografische en historische namen in onder andere Psalm 60 en 83 worden weggelaten. Of in het gegeven dat de christologische duiding in Messiaanse psalmen lijkt te worden genegeerd.

Op dat laatste wordt in het psalmboek van 1967 in de verantwoording ingegaan. Achter het hoofdlettergebruik gaan „geen theologische motieven, zoals een ontkenning van de Messiaanse zin van sommige psalmen” schuil, aldus de verantwoording. Dat neemt niet weg dat orthodoxe gereformeerden het als vervreemdend ervaren dat Psalm 2 spreekt van „Gij zijt mijn zoon” en dat Psalm 110 begint met: „De HERE God heeft tot mijn heer gesproken.”

Het verwijt is ook dat de dichters geen verwantschap hebben met het gereformeerd belijden. Psalm 32 en 51 zouden daar voorbeelden van zijn. Iemand als neerlandicus drs. A. Ros concludeert daarom in 2010: „Als berijmingen mogen vele psalmen een verbetering zijn ten opzichte van de Statenberijming, bij vergelijking is echter vervlakking en leerstellige veralgemening waar te nemen; aansluiting bij het bevindelijk taalgebruik wordt gemist.”

Joodse synagoge

Rond de verschijning van de nieuwe berijming zijn de reacties van orthodoxe zijde verdeeld. Vanuit de kring van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk schrijft ds. G. Spilt, die als waarnemer een aantal besprekingen van de psalmberijmingscommissie heeft bijgewoond, al in 1967 de brochure ”Bewaar het pand”. Anders dan de titel doet vermoeden, is zijn conclusie dat de nieuwe berijming, vergeleken met die van 1773, „méér schriftgetrouw is en beter zingbaar dan de oude, terwijl zij de psalmen op dichterlijke wijze onder woorden brengt in de taal die wij nu spreken.”

Een andere GB-predikant, ds. J. van der Haar, schrijft vanaf juni 1969 in het blad Standvastig en in het Gereformeerd Weekblad een reeks artikelen, die later door de Gereformeerde Bijbelstichting als brochure wordt uitgegeven: ”De nieuwe Psalmberijming getoetst”. Ds. Van der Haar heeft weinig goede woorden over voor de ”nieuwe rijm”. Het theologisch gehalte is „uiterst schraal”, de oorspronkelijke tekst wordt in Psalm 98 „geweld aangedaan”, Psalm 68:5 is „een puur fantastisch product van ’s dichters brein” en kan daarom nooit „Gods volk en gemeente” op de lippen worden gelegd. De nieuwe berijming „zou misschien passen in een Joodse synagoge, maar zij kan echt niet dienen om Christus groot te maken in de Christelijke gemeente.”

Het GB-hoofdbestuur is in 1970 in een advies aan de gemeenten voorzichtiger. Maar de conclusie luidt dat het bestuur, ondanks de bezwaren die kunnen worden aangevoerd tegen de Staatsberijming, de voorkeur blijft geven aan de oude boven de nieuwe berijming. Daarbij betreurt het bestuur het dat een uitgave waarin ”1773” en ”1967” naast elkaar staan, niet mogelijk blijkt te zijn.

Waardering

Ook binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) zijn de meningen verdeeld als de berijming verschijnt. In het CGK-orgaan De Wekker bespreekt hoofdredacteur prof. dr. B. J. Oosterhoff in februari 1968 het boekje van ds. Spilt met waardering. Ook de CGK zullen zich moet uitspreken over de nieuwe berijming, aldus prof. Oosterhoff. Hij ziet wel mogelijkheden, waarbij de oude berijming niet per se afgeschaft hoeft te worden. „Waarom kunnen we voorlopig in de eredienst niet beide berijmingen gebruiken? Misschien voorlopig één psalm uit de nieuwe berijming.”

Ds. M. Baan uit Zeist slaat in december 1968 in het christelijke gereformeerde blad Bewaar het Pand andere tonen aan. De psalmberijmingen van Datheen en 1773 staan volgens hem op de basis van de Statenvertaling. „De nieuwe berijming is heel wat anders. Deze draagt de basis van de níéuwe vertaling! Heeft de kerk deze berijming op haar juistheid getoetst? Neen! Moeten de kerken deze berijming dan toch maar gaan zingen en achter een interkerkelijke stichting gaan aanlopen? Ik acht dit een kerk onwaardig.”

Vrijheid

Noch binnen de kring van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk, noch binnen de CGK wordt echter van bovenaf één psalmberijming aangewezen om te gebruiken in de eredienst. Gemeenten en kerkenraden hebben dus de vrijheid om (ook) de nieuwe berijming te gebruiken.

Na 1967 worden de psalmen dan ook in diverse CGK- en GB-gemeenten in de nieuwe berijming gezongen; vanaf 1973 kan dat ook vanuit het Liedboek voor de kerken, waarin het complete psalmboek van 1967 is opgenomen. Gaandeweg breidt het aantal gemeenten zich uit.

De paralleleditie waar het GB-hoofdbestuur in 1970 om vraagt, komt er in 2000 alsnog, op initiatief van de hervormde GB-predikant ds. G. de Fijter: ”Psalmen in tweevoud”.

De nieuwe berijming komt eveneens terug in de bundel ”Weerklank”, die in 2016 in GB-kring verschijnt. De psalmenrubriek, waarmee de uitgave opent, telt 57 psalmen uit de nieuwe berijming. Dat niet alle psalmen uit 1967 zijn overgenomen, heeft niet zozeer te maken met inhoudelijke problemen, als wel met het taalkleed, dat alweer verouderd is, aldus de verantwoording. „Met name het verheven taalgebruik, dat herhaaldelijk in deze berijming gevonden wordt, kan nu als afstandelijk ervaren worden.”

Eigen weg

De Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV) gaan na 1967, ondanks hun belangstelling voor de nieuwe berijming, toch hun eigen weg. In de ”proeve” van een Gereformeerd Kerkboek uit 1976 is een selectieberijming opgenomen. Een groot aantal psalmen is van ds. H. Hasper en van de Utrechtse predikant ds. L. W. Muns; maar de berijming van 1967 blijft onbenut. Als in 1986 het definitieve Gereformeerd Kerkboek verschijnt, zijn echter toch 48 psalmen uit de berijming van 1967 opgenomen.

Als in 2013 het ”Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk” verschijnt, begint de berijming van 1967 na 46 jaar aan een nieuw leven. Ongewijzigd worden de psalmen van ”Het landvolk” opgenomen.

De synode van de GKV geeft vervolgens in 2014 het nieuwe Liedboek, en daarmee ook de berijming van 1967, vrij voor gebruik. Vrijgemaakten mogen nu dus officieel alle psalmen uit de nieuwe berijming gebruiken.

Breed ingang

Wie na vijftig jaar de balans opmaakt, moet vaststellen dat de psalmen van 1967 in kerkelijk Nederland breed ingang hebben gevonden. Hoewel er de laatste decennia diverse nieuwe berijmingen op de markt zijn gebracht, is in veel kerken en denominaties het psalmboek van 1967 nog steeds de officiële berijming.

Weerstand tegen de psalmen van ”Het landvolk” is er ook nog steeds. Maar de scherpe kantjes lijken er, met name in CGK- en GB-kring, wel wat af te zijn.

Heeft dat te maken met verschuiving en vervlakking? Of maken predikanten en gemeenteleden zich minder druk om de vraag of de Bijbeltekst zo letterlijk mogelijk terugkomt in de berijming? Zijn ze meer gespitst op mooi woordgebruik, diepe beeldspraak en poëtische vergezichten?

Het antwoord op die vragen is een apart onderzoekje waard.


Dichters

De psalmberijming van 1967 staat op naam van negen dichters, allen mannen. Het belangrijkste aandeel wordt geleverd door Willem Barnard, Ad den Besten, Klaas Heeroma (alias Muus Jacobse), Jan Willem Schulte Nordholt en Jan Wit. Het aandeel van Martinus Nijhoff is beperkt omdat hij al in 1953 overlijdt. Verder leveren Willem Johan van der Molen en de wat oudere Gerrit Kamphuis en Fedde Schurer een kleine bijdrage.

Van de 150 psalmen zijn 83 berijmingen het werk van één man. Barnard (27), Heeroma (22) en Den Besten (15) leveren er het meest. Nijhoff (7), Van der Molen (4), Schulte Nordholt (4), Wit (3) en Schurer (1) maken er een paar.

De 67 overige psalmen zijn het resultaat van samenwerking of herziening van elkaars werk. Meestal gaat het om het werk van twee dichters, soms van drie (Psalm 79, 104 en 108) en in het geval van Psalm 119 van vijf mannen. Met name Schulte Nordholt en Wit vormen een vruchtbaar duo: zij tekenen samen voor maar liefst 33 psalmen. Van der Molen en Wit hebben gezamenlijk de hand in tien berijmingen. Andere samenwerkingen van dichters leverden slechts één of twee psalmen op.

Kijken we naar de totale inbreng van de dichters, dan staat Jan Wit met stip bovenaan. Hij heeft de hand in meer dan een derde van de hele berijming: 57 psalmen. Na Wit komen Schulte Nordholt (40), Barnard (38), Heeroma (31), Den Besten (28) en Van der Molen (17). Het totaalaandeel van Nijhof (8), Kamphuis (3) en Schurer (2) blijft beperkt.


Halve versjes

Eeuwenlang zingen de gereformeerden in de Nederlanden de psalmen naar het voorbeeld van Genève. Datheen vertaalt in 1566 de psalmen van Marot en Beza, en houdt daarbij ook het strofenschema van het Franse psalter aan. Dat Psalm 1 vier strofen telt en Psalm 119 in 88 strofen is verdeeld, komt dus bij Marot en Beza vandaan. Ook de zogenoemde halve versjes aan het slot van 32 psalmen zijn een erfenis van het Geneefse psalter, net als de indeling van Psalm 18, die niet alleen een onaf vers aan het eind heeft, maar ook een voorzang aan het begin.

Als in 1773 de Staatsberijming wordt gemaakt, is opnieuw het bestaande strofenschema leidend. Voor de herkenbaarheid is dat handig: Psalm 79:7 zingt nog steeds over de „schapen Uwer weiden” en Psalm 119:53 is opnieuw de strofe over de „lamp voor mijn voet.” De indeling is overigens inhoudelijk niet helemaal gelijk: Psalm 42:5 bij Datheen (en in het Franse psalmboek) zingt eerst nog over de „grote waterstromen.” In de Staatsberijming begint het vers direct met de „uitkomst.”

In de nieuwe berijming van 1967 wordt de aloude strofenindeling losgelaten. Dat had overigens eerder iemand als ds. H. Hasper ook al gedaan. In veel gevallen betekent dat dat een psalm in 1967 minder verzen telt dan voorheen: Psalm 22 heeft nu dertien strofen, Psalm 119 heeft er ‘maar’ 66, en Psalm 150 gaat in twee verzen. Voor de herkenbaarheid is dat soms lastig. Zo is de bekende inhoud van Psalm 68:10 nu te vinden in strofe 7 van die psalm. En de „lamp voor mijn voet” in Psalm 119 staat voortaan in vers 40.

Opvallend is dat het fenomeen ”halve versjes” niet is verdwenen. De dichters van 1967 willen heel dicht bij de grondtekst blijven, en dat zorgt er in een aantal gevallen opnieuw voor dat de Bijbeltekst ‘op’ is, terwijl de melodie nog niet ‘uit’ is. Voor een deel gaat het om dezelfde psalmen die een ingekort vers krijgen: Psalm 7, 17, 34, 41, 66, 133 en 144. Maar er ontstaan ook nieuwe afgebroken verzen: in Psalm 4, 59 en 85. Dat sommige psalmen op deze manier muzikaal gezien op een vreemd punt eindigen, nemen de dichters blijkbaar (opnieuw) op de koop toe.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer