(Korst)mossen: overlevers op steen en hout
„Dit moet je even door de loep bekijken.” Henk-Jan van der Kolk wijst op wat vage korsten die tegen een boomstam geplakt zitten. Daar, op de schors van lommerrijke linden langs de Hollandseweg in Wageningen, ontvouwt zich een wonderlijke wereld van vormen en subtiele kleuren.
De 23-jarige promovendus bij het Nederlands Instituut voor Ecologie, die voor zijn werk onderzoek doet naar scholeksters, zoekt in zijn vrije tijd vooral naar korstmossen. „Ook wel mossen, maar die vind ik lastiger”, geeft hij toe. (Zie kader voor het verschil tussen de twee.)
Hij bekijkt de lindestam van alle kanten en ontdekt meteen wat de droge kant en wat de vochtige kant van de stam is: aan de open zonkant groeien vooral korstmossen, aan de schaduwzijde vooral mossen. Dat is meestal de noordkant, handig om te weten als je verdwaald bent. „Aan zo’n stam van een oude linde, iep of eik groeien vaak wel vijf mossoorten en minstens twintig korstmossen”, aldus (korst)mossenkenner.
De bomen en de vele stenige groeiplaatsen maken de stad zo’n goede plek voor mossen en korstmossen. „De overeenkomst is dat beide, vooral korstmossen, groeien op plekken waar geen gewone planten (vaatplanten) kunnen groeien.”
Bijvoorbeeld zo’n laanboomstam, waar Van der Kolk al snel drie mossoorten vindt: gesnaveld klauwtjesmos, gedraaid knikmos en gewoon muisjesmos. De eerste is een slaapmos, legt hij uit, en de andere twee topkapselmos. Het grijzige muisjesmos steekt sporenkapseltjes omhoog.
De zonkant van de stam vertoont een palet van gele en lichtgrijze korstmossen. „Dit zijn allemaal soorten die wijzen op luchtvervuiling”, weet de kenner. „De schors van de linde heeft van nature een neutrale zuurgraad, maar door ammoniak uit de lucht wordt hij basisch, het tegenovergestelde van zuur; daar profiteren deze soorten van. Veel geel in de stad is geen goed teken.”
Toch zijn het mooie dingen, zeker door een loep bekeken. Groot dooiermos is wel de opvallendste; door het vergrootglas zijn de wat donkerdere, ronde vruchtlichaampjes goed te zien. De andere gele soort heet vals dooiermos. Rond schaduwmos, grauw rijpmos en witstippelschildmos zijn lichtgrijs. Bosschildmos is mintgroen. Wat een namen, vormen en kleuren. En daartussen zit nog een wit korstmosje – gedood door een korstmosparasiet, ook een schimmel. „Daarvan zijn er in Nederland zo’n 200”, vertelt Van der Kolk.
Van de 600 korstmossen heeft hij er zeker 500 gezien. Van de ongeveer evenveel mossoorten ‘slechts’ een kleine 300. Inmiddels zit hij in totaal op 804 soorten, waarmee hij de nummer 2 in de toplijst, met 728 soorten, ruim achter zich laat. Het gaat hem echter niet om de lijstjes –„dat is meer iets voor vogelaars”– maar hij voert wel alle soorten in die hij vindt.
Voor beginners loopt er nu in Wageningen een project voor het in kaart brengen van bladvormende korstmossen, die goed herkenbaar zijn, op bomen; zoals de dooiermossen en de schildmossen. Een paar bomen verderop groeit een ‘struikvormende’ soort: melig takmos. Die staat voor een betere luchtkwaliteit; blijkbaar kan het per boom verschillen.
Maar er is meer, veel meer. Tegen een jong boompje groeit de pioniersoort gewoon purperschaaltje. Een speelpleintje biedt plaats aan kalkminnende straatklinkergroeiers zoals rond dambordje en gewone stippelkorst.
Op een hardhouten bankje daarentegen groeien zuurminnende steenbewoners. „Hardhout heeft een lage pH-waarde en is blijkbaar hard genoeg voor steensoorten”, legt Van der Kolk uit. Op de bovenkant van de betonnen steunen vindt hij op minder dan één vierkante decimeter maar liefst tien verschillende soorten.
Maar het mooist zijn oude muurtjes, vertelt hij. „Hier in de stad vind je veel soorten, maar op schone en oude plekken bijzondere soorten.” Een tuinmuurtje blijkt goed voor een heel scala aan licht- en donkergrijze, licht- en donkergele, witte en zelfs groenige en blauwige korstmossen. „Dit is een leuke: spoorkorrelloof. Een verrassing, ik denk dat die uit Wageningen nog niet bekend was.” Hij legt de details vast met zijn camera met macrolens.
„Zo’n muurtje schoonmaken heeft weinig zin, want korstmossen komen meestal precies zo terug. Bovendien is het een mooi stukje natuur in de stad.”
De wondere wereld van mossen en korstmossen
Op waarneming.nl worden beide samengenomen in één soortgroep, maar ze zijn wezenlijk verschillend. „Mossen zijn primitieve plantjes, met een stengel en groene blaadjes maar geen wortels”, legt kenner Henk-Jan van der Kolk uit. „Een korstmos is een samenlevingsvorm van een schimmel en een alg.”
Het is een symbiose, een samenwerking met wederzijds voordeel. „De alg heeft bladgroen waarmee hij zonlicht kan benutten om voedingsstoffen aan te maken en de schimmel biedt bescherming. Een korstmos bestaat uit drie laagjes: eerst een schimmellaag die hecht op de ondergrond, het substraat. Dan een laag eencellige algen, en ten slotte weer een –lichtdoorlatende– schimmellaag.” Zodoende zijn de meeste korstmossen grijs of geel.
Van der Kolk: „De grenslijnen zijn niet zo scherp als bij mossen, maar je kunt vier groepen onderscheiden: bladvormende, korstvormende, struikvormende en schubvormende soorten; vooral de eerste drie komen veel voor.”
Mossen worden ingedeeld in twee groepen: levermossen, die vooral in moerasgebieden groeien –wel vind je in de stad parapluutjesmos– en bladmossen. Daarvan heb je weer twee groepen: slaapmossen, met liggende stengeltjes, en topkapselmossen, die meer rechtop staan en waar de doosjes waaruit bij rijpheid de sporen verspreid worden, de sporenkapsels, uit de top ontspringen, meestal op een steeltje.