Medewerker AzG was jaar in Afghanistan
Pim Kwint, de 39-jarige Nederlandse medewerker van Artsen zonder Grenzen die woensdag met vier anderen in Afghanistan werd vermoord, verbleef sinds juni 2003 in dat land. In april was hij na een periode van tien maanden met verlof terug in Nederland.
Dat valt op te maken uit Kwints persoonlijke dagboek op internet. Daarin schrijft hij dat hij al jaren iets „nuttigs” wilde gaan doen. Ongeveer aan het begin van 2002 „kreeg ik het ineens op mijn heupen” en besloot hij te solliciteren bij Artsen zonder Grenzen.
Volgens het register van de Kamer van Koophandel had Kwint een eenmanszaak in Hoorn. Hij was actief in de informatisering en werkte in die hoedanigheid anderhalf jaar lang, tot zijn vertrek naar Afghanistan, voor het Amsterdamse stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer.
Onder de kop ”My time has come” beschrijft hij in zijn dagboek de toelatingsprocedure bij Artsen zonder Grenzen: van een informatieavond tot de fase waarin hij een vertrekcursus ging volgen. „Tja en dan maar wachten. Misschien wel weken, maanden of misschien wel een jaar.” Totdat na een paar weken opeens de telefoon ging toen hij net in de trein zat: „Pim, (…) Afghanistan. Lijkt je dat wat?”
Later, als hij al in Afghanistan zit, geeft Kwint als een van zijn beweegredenen: „Ik vond dat het in Nederland gewoon nergens meer over ging. We hebben gewoon alles wat ons hartje begeert. En hier (in Afghanistan) is helemaal niets.”
De eenheden voor basisgezondheidszorg die Artsen zonder Grenzen heeft opgezet, zijn volgens hem een enorme verbetering. „Momenteel wordt er hard gewerkt aan de bestrijding van malaria, tbc en ondervoeding bij kinderen tot vijf jaar. De goed functionerende gezondheidscentra worden vervolgens overgedragen aan het ministerie van Gezondheid of een andere hulporganisatie.”
Kwint verhaalt over „de dagen op kantoor”, waarbij het gaat om zaken zoals het bestellen van medicijnen en het regelen van allerlei personeelsaangelegenheden. Maar er zijn ook kleurrijke verslagen met foto’s van zijn tochten onder moeilijke omstandigheden naar Afghanen die hulp nodig hebben.
Het aspect veiligheid komt ook aan bod: „Veiligheid gaat boven alles.” Kort na zijn aankomst in het land schrijft hij over een bezoek aan een eenheid in aanbouw in de plaats Rigi en over de vele medische vragen zonder dat een medische deskundige aanwezig is. „Nee, pijnlijk genoeg, maar dit voorjaar zat het niet mee. Veel hebben het project verlaten uit veiligheidsoverwegingen. Gelukkig is het nu rustig in de regio dus kan ik mooi even wennen aan het gevoel.”
Een dagboekpassage uit januari: „Strubbelingen in Qala-I-Naw. Momenteel begint het weer wat onrustig te worden. Door het toenemende aantal overvallen op auto’s kunnen we niet meer over de weg naar Herat. We kunnen dus nu uitsluitend nog per vliegtuig vertrekken. Gelukkig is de veiligheid in de provincie nog wel acceptabel. Hierdoor is er nog geen probleem om naar de BHU’s (gezondheidseenheden) te gaan. Maar ook in Qala-I-Naw is het nu wat instabiel. Afgelopen week was er een conflict tussen de Governor van Badghis en de Commander of border forces. De Commander wil namelijk meeprofiteren van winsten uit het transport departement. Nu begint men hier meestal eerst te schieten alvorens er wordt gepraat. Gelukkig vielen er geen gewonden en zijn alle partijen weer tevreden. Maar het blijft dus uitkijken.”
Als hij in april weer even thuis is, bedankt hij iedereen voor de steun. „En mocht je het ooit eens in je hoofd halen om ook een missie te gaan doen en wil je meer weten hoe het is en wat er in je leven kan veranderen? Schroom dan niet om het me te vragen.”
Op de website van zijn dagboek verschenen donderdag de eerste condoleances en steunbetuigingen. Ook op de webpagina van Artsen zonder Grenzen is plaats om deelneming te betuigen.