Gerhard Hormann over een tegenvallende zomer
Traditiegetrouw hoor je veel mensen mopperen op het tegenvallende zomerweer. Dat geklaag is de laatste weken zo hardnekkig dat je bijna zou gaan denken dat dit de zoveelste slechte zomer op rij is.
In werkelijkheid is het vooral de vraag wat je precies moet verstaan onder zomerweer en wanneer je begint met turven. Zo kwam in 2016 het voorjaar laat op gang, terwijl we dit jaar al in mei werden getrakteerd op zulke hoge temperaturen dat er gesproken werd over een van de warmste meimaanden sinds 1901. Volgens de maatstaven van het KNMI was het zes dagen zomers en zelfs één dag tropisch.
De maand juni deed daar zelfs nog een schepje bovenop en kan –met een gedeelde eerste plaats– de geschiedenisboeken in als de warmste junimaand sinds het begin van de metingen. Tot een officiële hittegolf kwam het net niet, maar in Arcen werd op een gegeven moment zelfs 35 graden gemeten. Strikt genomen zou je dus kunnen zeggen dat we aan het einde van deze maand al een mooie zomer achter de rug hadden, hoewel hij meteorologisch gezien pas net begon.
Probleem is dat mensen met een fulltimebaan vooral oog hebben voor het weer op de dagen dat ze vrij zijn. Wie elke doordeweekse dag op kantoor zit, heeft er niets aan als het op woensdag strandweer is en het de zaterdag erop bewolkt is en het zo hard waait dat je alleen naar de kust kunt met een dikke jas aan. In zekere zin beleven werkende mensen het weer heel anders dan niet-werkenden of gepensioneerden en hebben ze per definitie een vertekend beeld.
Dat effect is nog veel sterker in vakantietijd, want juist in die paar weken dat je vrij hebt genomen, staat of valt alles met het weer. Wie pech heeft, kampt veertien dagen met regen en ziet de zomer van 2017 in het water vallen, hoewel het in werkelijkheid slechts een momentopname betreft. Zo kun je je zelfs tijdens een uitgesproken mooie zomer een slechte zomer herinneren.
Grootste boosdoener is dat vakantiegangers hun actieradius de afgelopen decennia steeds verder hebben vergroot, waardoor ze zomerweer zijn gaan associëren met temperaturen die in ons land hoogst uitzonderlijk zijn. In Toscane kan het zomaar twee weken achter elkaar 32 graden zijn zonder dat iemand zich daarover verbaast, terwijl dat hier al snel zou leiden tot code geel.
Daardoor zouden we licht vergeten dat relatief koele en natte zomers net zo bij Nederland horen als de jaarlijks terugkerende krantenfoto’s van mensen met een regenponcho op de camping.
Niet alleen raken mensen op deze manier verwend, ze hanteren maatstaven die per definitie leiden tot teleurstelling en gefrustreerde verwachtingen. De maand juli, die geen records brak en zich netjes hield aan het langjarig gemiddelde, is daarvan een prima voorbeeld omdat deze laat zien dat wisselvallig zomerweer in ons land de norm is en langdurige droogte en warmte de uitzondering.
Voor een correct en waarheidsgetrouw antwoord op de vraag of dit een „slechte zomer” was, kun je dus het beste de website van het KNMI raadplegen of nog eens navragen hoe het precies zit met de omzetcijfers van strandtenten, ijsverkopers, uitspanningen met een buitenterras, campingeigenaren, openluchtzwembaden en verkopers van ventilatoren. Pas als die een flinke terugval laten zien ten opzichte van voorgaande jaren, kun je spreken van een tegenvallende zomer.
De auteur is schrijver en publicist. Reageren? hormann@refdag.nl