Herrie om standbeelden van koloniale figuren
Net als in de Verenigde Staten roepen in Nederland standbeelden die aan het koloniale verleden herinneren, weerstand op. Maar het blijft allemaal kleinschalig en beperkt.
De wijze waarop gouverneur-generaal J. B. van Heutsz (1851-1924) in Nederlands-Indië de inwoners van Atjeh –het noorden van het eiland Sumatra– onderwierp, zorgde reeds in zijn tijd voor beroering. De antirevolutionaire politicus L. W. C. Keuchenius –oud-minister van Koloniën– stelde verontwaardigd dat het Nederlandse volk „niet mocht dulden dat zijne heerschappij in Indië op onrecht gegrond en daarmee aan het wankelen gebracht zou worden.”
Het bedwingen van het onafhankelijke sultanaat kostte 60.000 van de 500.000 Atjehers het leven. ”Den vijand tuchtigen waar nodig”, was Van Heutsz’ motto, en soms moordden de Nederlanders een hele kampong uit.
Het standbeeld van de gouverneur-generaal dat in 1935 in Amsterdam-Zuid werd geplaatst, was dan ook al direct omstreden. Er is wel verondersteld dat het ontwerp daarom wat abstracter is gehouden dan in die tijd gebruikelijk was: geen heldhaftige beeltenis van de generaal, maar een vrouw met een wetsrol als symbool van het Nederlandse gezag in Indië. Van Heutsz kreeg ook borstbeelden in Arnhem –bij militair tehuis Bronbeek– en Coevorden en er werden een kazerne en een plein –allebei in Kampen–, lanen, straten en een infanterieregiment naar hem genoemd.
Voor een deel van de Nederlanders was Van Heutsz een held, en ze gaven gul om het ereteken in Amsterdam te bekostigen. Anderen stoorden zich eraan. Het monument werd dan ook doelwit van bekladding, vernieling en zelfs bomaanslagen. De plaquette werd in 1984 gestolen en de vermelding van de naam Van Heutsz onderging hetzelfde lot.
Grauwe Eeuw
Verder terug in de geschiedenis was er de slager van Banda, zoals Jan Pieterszoon Coen (1587-1629) werd genoemd nadat zijn expedities op dat Indische eiland in 1621 duizenden mensen het leven kostte. In het hart van Hoorn kunnen bezoekers niet om Coens standbeeld heen. Bij de onthulling in 1893 –de stad vierde wel drie dagen feest– heette Coen „een groot man, een hoog karakter, een Nederlandschen held. Hulde aan zijn onbaatzuchtigheid, zijn zelfverloochening, zijn zelfopoffering. Hulde aan zijn voortvarendheid, zijn volharding, zijn heldenmoed. Hulde aan zijn waakzame voorzichtigheid, zijn vér ziend beleid, zijn vorstelijke wijsheid.”
Daar dacht actiegroep De Grauwe Eeuw enigszins anders over toen hij vorig jaar oktober met grote, rode letters ”genocide” op de sokkel kalkte, terwijl ze de O in de naam VOC door een strop verving. Kennelijk was de vermelding niet voldoende die al enkele jaren op de sokkel was toegevoegd: „Onomstreden is het beeld niet. Volgens critici verdient Coens gewelddadige handelspolitiek in de Indische archipel geen eerbetoon.”
In 2011 had een groep stadsbewoners zich tevergeefs verzet tegen terugplaatsing van het beeld, dat door een ongeluk was omgerold. Coen bleef, vanaf 2012 mét aangevulde tekst. In Amsterdam werden een school, een haven, twee tunnels en een verkeersknooppunt naar hem genoemd, in andere steden een straat.
Slavenhandel
Peter Stuyvesant (1610-1672) werd bekend als de man die boos met zijn houten been-met-zilverbeslag stampte toen de Engelsen de Amerikaanse kolonie Nieuw-Amsterdam –het huidige New York– moeiteloos innamen: de heren van de West-Indische Compagnie waren slechts in de handelswinsten geïnteresseerd, en hadden nagelaten de kolonie verdedigbaar te maken.
Stuyvesant was echter ook de man die Joden verbood land in de Amerikaanse kolonie te kopen en die op Curaçao een rol speelde in de slavenhandel. Zijn beeltenis staat op het binnenplein van het West-Indisch Huis in Amsterdam, buiten het zicht van de meeste mensen die zich eraan zouden kunnen ergeren. Maar daarvoor kunnen ze in verschillende steden nog naar een Stuyvesanthof, -plein of -straat. Of in New York naar de Stuyvesant High School.
Een enkele keer is er zelfs tumult rond Michiel de Ruyter. Toen in 2015 bij het Scheepvaartmuseum in Amsterdam een film over hem in première ging, kwam een actiegroep(je) Michiel de Rover op de been uit protest tegen „verheerlijking van een koloniale zeeschurk.” De reputatie van de admiraal kan echter wel tegen een stootje. Zijn daden benne groot, weet Nederland nog steeds zeker. Ze waren te land groot –toen hij 26 Hongaarse predikanten van de Spaanse galeien redde– en ter zee niet minder.