Volksverhuizing in oorlogsjaren schokte Scheveningers
Als 3-jarige ging Evert de Niet (76) bij moeder achter op de fiets in de ijzige kou van Den Haag naar Aalten, in de Achterhoek. Verdreven vanwege de bouw van de Atlantikwall. Hij overleefde de oorlog, maar zijn jongste zusje niet. Het verblijf in Aalten stempelde voorgoed zijn leven.
Bunkers en een monument herinneren in Scheveningen aan het feit dat de Duitsers in de oorlogsjaren een enorme verdedigingslinie aanlegden om de geallieerden bij een invasie tegen te houden. Maar van de verwoesting van duizenden huizen in die tijd is niets meer te zien. De Duitsers vernietigden complete woongebieden om uitzicht te krijgen op zee en om versperringen aan te leggen. In die gebieden zijn na de oorlog nieuwe woningen gekomen. Waar de grens lag van het platgelegde gebied, is nu niet meer te zien.
Streng bewaakt
Al direct aan het begin van de Tweede Wereldoorlog werd het kustgebied bij Scheveningen streng bewaakt. Maar pas in 1942 mochten burgers er niet meer komen. De Niet: „Scheveningen had twee havens die groot genoeg waren voor oorlogsschepen. De geallieerden zouden de havens kunnen gebruiken als ze hier aan land wilden gaan. Daarom werd het gebied bewaakt.”
In 1942 besloten de Duitsers dat in Scheveningen enkele honderden huizen moesten worden gesloopt. Den Haag werd veel zwaarder getroffen. Daar gingen 3400 woningen tegen de vlakte. Dat veroorzaakte een complete volksverhuizing. De meeste evacués werden aan de oostkant van Den Haag ondergebracht, onder meer in woningen van Joden. Andere mensen kregen de opdracht om verder het land in te gaan. „In Den Haag moesten 100.000 mensen hun huis uit, in Scheveningen 35.000.” Tijdelijke opvangplekken zaten overvol. En het was er vies, door overstromende toiletten.
Mensen die verder het land in moesten, hadden het zwaar. „Het gebeurde in de winter van 1942-1943. Mensen werden in open trams naar het treinstation gebracht. Dat was ijzig koud. Vrouwen zongen ”Vaarwel mijn dierbaar Scheveningen”. Ze dachten dat ze nooit meer terug zouden keren.” Ze mochten alleen maar wat handbagage meenemen. Inboedels werden opgeslagen in onder meer pakhuizen van V en D. Veel spullen bleken na de oorlog onvindbaar te zijn.
Werkkampen
Op elk station in het oosten van het land waar de treinen met ontheemden kwamen, werd een groepje evacués opgedragen om uit te stappen. Burgemeesters kregen vooraf een bepaald aantal Scheveningers en Hagenezen toegewezen voor wie ze onderdak moesten regelen. „Mensen dachten dat ze naar werkkampen in Duitsland werden gebracht. Daardoor ontstond er angst. In Arnhem stapten alle mensen uit. Ze eisten van de Duitsers dat die zouden zeggen waar ze heen werden gebracht, anders zouden ze niet meer de trein in gaan. Daarna kregen ze duidelijkheid.”
De latere vrouw van De Niet verbleef met haar ouders en gezin als Scheveningers gedurende de hele oorlog in Den Haag. Aanvankelijk bleef ook het gezin De Niet in Den Haag. Totdat moeder besloot dat haar kinderen het in het oosten van het land beter zouden hebben. Dat betekende wel dat ze haar kinderen zelf weg moest brengen. „Mijn vader was in 1943 opgepakt voor de arbeidsinzet. Hij kwam na de oorlog pas weer terug. Mijn grootmoeder zat als evacuee in Aalten. Ze wist dat een boer een jongen wilde opnemen.” In Aalten zaten in de oorlog zo’n 500 Scheveningse evacués.
Midden in de winter van 1943-1944 ging de moeder van De Niet met haar zwager op de fiets naar Aalten. De 3-jarige Evert en zijn 2-jarige zusje zaten achterop. „Volgens mijn moeder hebben we gehuild van de kou. In buitengebieden werden we door vliegtuigen beschoten. En Duitsers vielen mijn moeder lastig.”
In Deventer overnachtten de vier bij een kinderloos echtpaar. „Ze smeekten of ze mijn zusje in huis mochten opnemen. Mijn moeder kende die mensen niet, maar het was wel het beste voor mijn zusje. Ze is daar de rest van de oorlog gebleven.” In Aalten werd de jonge Evert bij een boer gebracht. „Ik weet nog dat ik aan een tafeltje werd gezet. En opeens was mijn moeder weg. Ik heb mijn ouders en mijn zusje pas na de oorlog teruggezien, maar toen herkende ik hen niet meer.”
De moeder van De Niet keerde ernstig ziek terug naar een tijdelijke woning in Den Haag. Everts jongste zusje was bij familie in Den Haag gebleven. Nu wilde moeder ook met haar naar Aalten. Ze wilde voor daar voor zichzelf en haar jongste dochtertje onderdak zoeken. Maar van een tweede reis naar Aalten kwam het niet. „Mijn zusje kreeg difterie. Ze is binnen een paar dagen overleden. Mijn moeder is toen bij haar zus in Den Haag gebleven.” Pas in oktober 1945 keerde De Niet terug naar zijn ouders.
De Niet heeft nog steeds contact met een dochter van het echtpaar dat hem in Aalten opving. „Mijn vrouw en ik gaan al 49 jaar op vakantie naar Aalten. We komen er meerdere keren per jaar.” Een woning bij het huis van De Niet in Scheveningen is ingericht als museum met boeken, platen en voorwerpen over Scheveningen en Aalten.
Dit is de tweede aflevering in een serie over de afbraak van kustbebouwing voor de aanleg van de Atlantikwall. forten.nl