Met alle leerlingen naar de moskee
In Nederland leven mensen met verschillende levensbeschouwingen naast elkaar, maar ze weten vaak weinig van elkaars godsdienst. Is het zinvol als leerlingen in het onderwijs kennismaken met alle grote religies en wereldbeschouwingen? Is verstandig nog een stap verder te gaan en de kinderen verplicht een kijkje te laten nemen in moskeeën, tempels, kerken en synagogen?
Die vragen stonden dinsdagavond centraal tijdens een debat tussen politiek, onderwijsveld en onderwijskoepels in het Amsterdamse debatcentrum de Rode Hoed. De eerste vraag was vrij snel beantwoord. Op dit moment moeten scholen in het basis- en voortgezet onderwijs hun leerlingen leren wat de inhoud is van grote religies en wereldbeschouwingen.
Het antwoord op de tweede vraag ligt gevoelig, zo bleek al snel. Moeten leerlingen van een christelijke school naar een synagoge en moslimkinderen naar een kerk? Volgens een leerkracht levensbeschouwing is dat heel erg moeilijk. Sommige moslimkinderen mogen niet eens naar een kruis kijken, omdat hun ouders denken dat ze erdoor worden beïnvloed.
Toch denken de vertegenwoordigers van rooms-katholieke, protestants-christelijke en islamitische scholen dat het zinvol is als leerlingen op bezoek gaan bij verschillende religieuze centra. Kennis over andere religies kan bijdragen aan integratie en tolerantie. „Koppel kennis aan ervaring”, vatte CDA-kamerlid J. de Vries de mening van de panelleden samen.
R. van Boxtel, voorzitter van het Humanistisch Verbond, deed een vergelijkbaar voorstel. Hij pleitte ervoor dat leerlingen van verschillende openbare en bijzondere scholen met elkaar in contact komen. Van Boxtel vertelde iets over zijn eigen gezinssituatie. Twee van zijn kinderen zitten een op neutraal bijzondere school voor voortgezet onderwijs. Zij waren in schoolverband op bezoek geweest „bij een strenggereformeerde school. De debatten gingen over hoofdzaken: over abortus en euthanasie. Mijn jongens hadden een fantastische dag. Dat moeten we meer gaan doen.”
Voorzitter Saïd Benayad van de ISBO, de koepelorganisatie van de islamitische scholen, waarschuwde voor overspannen verwachtingen: „Het spreekwoord luidt: onbekend maakt onbemind. Het tegendeel daarvan, namelijk dat bekend bemind maakt, gaat niet op. Kennis van de ander kan ook worden gebruikt om deze te kwetsen tot in het diepst van zijn ziel.”
Benayad noemde twee voorbeelden om zijn stelling te verduidelijken. In de eerste plaats het gedrag van de Marokkaanse jongeren die vorig jaar na de Dodenherdenking in Amsterdam de Joden pijn deden door antisemitische leuzen te roepen en met kransen te voetballen. Het andere voorbeeld kwam uit het Midden-Oosten. Israël heeft tijdens een Palestijnse televisie-uitzending waarin uit de koran werd gereciteerd tegelijkertijd met een stoorzender een pornofilm uitgezonden. Benayad vindt dat beide uitingen niet kunnen: „We zijn allemaal mensen. Ik ben overtuigd moslim en vindt dat we moeten werken aan tolerantie, verdraagzaamheid en solidariteit.”
Gespreksleider Pieter Hilhorst probeerde De Vries in een hoek te drijven. Volgens Hilhorst bestaat er een strijdigheid tussen het geven van onderwijs vanuit de eigen godsdienst en het geven van onderwijs over andere godsdiensten. Dat laatste houdt volgens de gespreksleider per definitie een relativering in van de eigen levensovertuiging. De Vries liet zich er niet toe verleiden om in deze redenering mee te gaan: „Ik zie de tegenstelling niet. Je kunt vanuit een eigen overtuiging best over andere religies vertellen. Andere religies zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig.”
Een vertegenwoordiger van het rooms-katholieke onderwijs uit de hoofdstad, Bode, gaf ruiterlijk toe dat het onderwijs op zijn scholen was veranderd door de komst van allochtone kinderen. „We leren hun niet het roomse geloof zoals vroeger. We gaan niet meer samen ter communie.”
Hieruit bleek volgens een van de aanwezigen duidelijk dat het gehele bijzondere onderwijs moet worden afgeschaft. Maar een ander rekende met die opvatting hardhandig af. „Waarom kiezen mensen, ook buitenlanders, voor een protestants-christelijke of een rooms-katholieke school? Dat is vanwege de waarden en normen die er worden overgebracht en het pedagogisch-didactisch klimaat. Dat geeft de scholen hun bestaansrecht.”