Politiek

Algemeen kiesrecht liet eindelijk iedereen meetellen

Voor 1917 telde een belangrijk deel van de bevolking niet mee. Dat veranderde door de grondwetswijziging in dat jaar. Die regelde niet alleen de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Een eeuw geleden kwam er ook algemeen kiesrecht.

Kees de Groot
3 May 2017 19:43Gewijzigd op 16 November 2020 10:28
Het aantal stemgerechtigden is tussen 1917 en 2017 gestegen van ruim één miljoen naar bijna 13 miljoen Nederlanders. Foto: Een stembureau op de Marker Wadden bij de Kamerverkiezingen op 15 maart. beeld ANP, Koen Suyk
Het aantal stemgerechtigden is tussen 1917 en 2017 gestegen van ruim één miljoen naar bijna 13 miljoen Nederlanders. Foto: Een stembureau op de Marker Wadden bij de Kamerverkiezingen op 15 maart. beeld ANP, Koen Suyk

Het actief kiesrecht voor de Tweede Kamer was voor 1917 voorbehouden aan mannen van 25 jaar en ouder die een bepaald bedrag aan belastingen betaalden of aan een andere inkomensvoorwaarde voldeden. Bij de Kamerverkiezingen van 1917 waren 1.079.475 mannen kiesgerechtigd, zo’n 16 procent van de bevolking.

Aan de Kamerverkiezingen in 1918, na de grondwetswijziging, mochten alle mannen van 25 jaar en ouder meedoen; dat waren er 1.517.380, een stijging van het aantal kiesgerechtigden van ongeveer 40 procent. Honderd jaar later, afgelopen maart, waren bijna 13 miljoen Nederlanders stemgerechtigd (ongeveer 75 procent van de bevolking). Daar zaten, anders dan in 1918, ook vrouwen bij.

Want bij de grondwetswijziging van 1917 werd vooralsnog alleen het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd. Vrouwen kregen alleen het passief kiesrecht. Vanaf dat moment konden zij dus in de Tweede Kamer worden verkozen (zie grafiek). Dat vrouwen ook zelf mochten stemmen, kwam iets later: in 1919.

De grondwetsherziening behelsde verder de invoering van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. In dat systeem tellen vrijwel alle uitgebrachte stemmen mee voor de uiteindelijke verhoudingen in de zetelverdeling. Tot op dat moment kende Nederland een meerderheidsstelsel, waarbij het land was opgedeeld in kiesdistricten.

De betekenis van deze staatkundige vernieuwingen is zeer groot geweest, aldus dr. H. C. G. Spoormans, als hoogleraar metajuridica verbonden aan de Open Universiteit te Heerlen. „Voor 1917 telde een belangrijk deel van de bevolking niet mee. Sinds de invoering van het algemeen kiesrecht kunnen ineens veel meer mensen deelnemen aan de politiek. Dat is een enorme verworvenheid, want daardoor zijn hun belangen veel beter beschermd.”

Landsbelang

Historicus dr. P. de Rooy schreef in 2005 in het Historisch Nieuwsblad dat de invoering van het algemeen kiesrecht en van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging een belangrijk effect had op de politieke cultuur. „Het gevolg was namelijk dat het parlement niet langer een vertegenwoordiging voor het volk was, de beste of meest interessante mannen die bijeenkwamen op het Binnenhof om te beraadslagen over het landsbelang. Het parlement was nu een vertegenwoordiging van het volk, een zo nauwkeurig mogelijke afspiegeling van de daarin heersende belangen en opvattingen.”

Het parlement boette daardoor echter aan waarde in. „Een afgevaardigde mocht zich in de Kamer immers niet door een tegenstander laten overtuigen; daarmee zou hij zijn legitimiteit ten opzichte van zijn kiezers verliezen.”

Na de introductie van het algemeen kiesrecht, vult Spoormans aan, werden ook overlegorganen opgericht van werkgevers en werknemers. „In het parlement werden van oudsher de belangen van werkgevers en vermogende mensen goed vertegenwoordigd. Onzeker was hoe de nieuwe Kamer daarmee zou omgaan. Werkgevers én werknemers voelden toen de behoefte om, ook buiten het parlement om, met de overheid samen te kunnen werken via eigen organisaties. Zo ontstond als het ware een tweede vorm van vertegenwoordiging, naast de politieke vertegenwoordiging in de Staten-Generaal.”

De grondwetswijziging van 1917 had ook als effect dat politieke partijen definitief uitgroeiden tot de centrale organen in het politieke bestel. Kiezers stemden niet langer, zoals in het districtenstelsel, op personen, hoewel die al in toenemende mate aan een partij waren gelieerd. Ze kozen voortaan uit partijen.

Vooral de socialisten profiteerden van de uitbreiding van het kiesrecht, „maar niet zo sterk als gehoopt”, aldus Spoormans. „De christelijke partijen wisten grote groepen arbeiders uit hun eigen achterban aan zich te binden.” De (elitaire) liberalen daarentegen waren de dupe van de enorme uitbreiding van het aantal kiesgerechtigden. Zij verloren voor lange tijd hun dominante positie. „Die hebben ze pas sinds enkele jaren weer terug.”

Spoormans is er desondanks van overtuigd geraakt dat de liberalen –met de invoering van het algemeen kiesrecht– destijds een goede afweging hebben gemaakt, ook bezien vanuit hun eigen perspectief: „Ze hebben zo een hoop ellende voorkomen. Meer democratie was niet hun eerste keus. Maar anders was er alleen maar narigheid ontstaan. Dat zie je in landen als Duitsland en Oostenrijk, waar de elite niet bereid was om compromissen te sluiten. Volksbewegingen werden daar steeds radicaler, wat leidde tot enorm veel conflicten. Dat is in Nederland voorkomen door de democratie uit te breiden: dan breng je mensen met tegengestelde belangen met elkaar in gesprek en lossen ze dingen op.”

Doorbraak

Het gangbare beeld van de grondwetswijziging in 1917 is dat van de pacificatie: de drie grote politieke stromingen in ons land (liberalen, confessionelen en socialisten) besloten in één klap twee kwesties op te lossen, die van de schoolstrijd en die van het algemeen kiesrecht, door ze tegen elkaar uit te ruilen.

Dat mooie verhaal klopt niet, meent Spoormans. „De onderwijsvrijheid was al geregeld met de grondwetswijziging van 1887. En het algemeen kiesrecht kwam evenmin uit de lucht vallen. Gaandeweg hadden al steeds meer arbeiders kiesrecht gekregen. Ook in andere landen werd het stemrecht uitgebreid.”

Daarbij komt dat de socialisten, die voor het algemeen kiesrecht waren, niets uitruilden in de onderhandelingen. „Ze geven zelf niks weg. En als politieke factor telden ze door hun geringe zetelaantal nog nauwelijks mee.”

Dé betekenis van ‘1917’ is volgens Spoormans juist dat de socialisten op gelijke voet toegang kregen tot de politiek. En, schreef hij al in zijn proefschrift in 1988, dat er eindelijk een doorbraak kwam in de sociale wetgeving. „Tot 1917 was de politieke situatie in Nederland vergelijkbaar met die in de VS nu. Daar gunnen Republikeinen en Democraten elkaar niks. Zo ging dat in ons land ook met de liberalen en de confessionelen. Die zaten elkaar voortdurend dwars. De liberale leider Cort van der Linden had zelfs het idee dat Nederland door de grote spanningen op de rand van een burgeroorlog stond.”

Beide stromingen kwamen wel met wetgeving om sociale misstanden –zoals grote armoede in de uitdijende steden, als gevolg van de industrialisatie– aan te pakken, maar die kreeg door wederzijdse blokkades steeds geen meerderheid. Binnen beide politieke facties hielden de conservatieven daarnaast hun progressieve partijgenoten onder de duim: voor alles moest de eenheid van de beweging worden bewaard. De rijen moesten gesloten blijven, er mocht vooral niets worden toegegeven aan de concurrerende politieke stroming.

Dat die interne partijdiscipline werd doorbroken en er toch samenwerking groeide tussen liberalen, confessionelen en socialisten kwam door de internationale context. „Net buiten onze grenzen was de Eerste Wereldoorlog aan de gang”, legt Spoormans uit. „In alle Europese landen ontstond een gevoel van nationale eenheid, ook in ons land. Daardoor brak het besef door dat de sociale problemen die er waren gezamenlijk moesten worden opgelost.”

Keerzijde

De overheid heeft zich na 1917 steeds meer ontpopt tot een schild voor zwakken en behoeftigen, analyseert Spoormans. „En dat heeft talloze Nederlanders veel goeds gebracht.”

Keerzijde daarvan is dat de grote politieke partijen –die dankzij de invoering van het algemeen kiesrecht hun doorbraak beleefden– het slachtoffer zijn geworden van hun eigen succes, schetst hij. „Ze hebben er hard voor gevochten om de positie van hun achterban te verbeteren. Dat is voor vrijwel iedereen gelukt. De grote sociale problemen van honderd jaar geleden zijn nu opgelost. Mensen hebben er daarom geen behoefte meer aan om lid te zijn van een politieke partij.”

Anno 2017 zoeken volkspartijen als de PvdA daarom krampachtig naar nieuwe strijdpunten om zich op te profileren. „Dat proces is momenteel in volle gang”, ziet ook Spoormans. „Ik ben benieuwd waar dat eindigt.”


SGP blijft ver gelegen ideaal koesteren

Honderd jaar heeft Nederland algemeen kiesrecht: vrijwel alle mannen en vrouwen boven een bepaalde leeftijd mogen in ons land stemmen. Bijna even lang, sinds de oprichting van de partij in 1918, pleit de SGP –als enige– voor een ander systeem. „De overheid behoort een organisch kiesrecht te bevorderen dat rekening houdt met het gezin als cel van de samenleving”, staat in artikel 8 van het beginselprogramma.

„Vanaf het ontstaan van de SGP is ingezien dat de invoering van het algemeen kiesrecht en het systeem van evenredige vertegenwoordiging een mogelijkheid is om de beginselen van Gods Woord in politiek verband uit te dragen”, stelt de partij in de ”Toelichting op het Program van Beginselen van de Staatkundig Gereformeerde Partij”. Maar het algemeen kiesrecht „gaat ten diepste uit van individualisering, die de organische opbouw van de samenleving miskent.” Daarom ligt de voorkeur van de SGP bij het organisch kiesrecht. „Dat gaat niet uit van het individu, maar baseert zich op een organische opbouw van de maatschappij. Het roept sterke associaties op met het huismanskiesrecht of het gezinshoofdenkiesrecht.”

Beleidsmedewerker Willem de Wildt van de SGP-Tweede Kamerfractie schreef in juni vorig jaar in het SGP-studieblad Zicht dat door de partij „nooit echt goed is gedefinieerd” wat het organisch kiesrecht precies inhoudt. Waarschijnlijk, oppert hij, heeft de SGP het voorstel ontleend aan het idee dat leefde binnen de ARP dat de staat niet een „hoop zielen op een stuk grond” is, maar een organisch geheel dat samengegroeid is uit ledematen en cellen. „De basis daarvan is het door God geformeerde gezin.”

Het is duidelijk, stelt De Wildt, „dat met het organisch kiesrecht stelling wordt genomen tegen het idee dat de samenleving een vergaarbak van individuen is.” De SGP ziet het gezin als de hoeksteen van de samenleving. Maar de concrete uitwerking van het beginsel „blijkt lastig te zijn.”

In de Staten-Generaal is sinds 1917 weinig meer gesproken over een alternatief voor het individuele kiesrecht. Anders dan in bijvoorbeeld België, Zwitserland en Duitsland. In laatstgenoemd land is bijvoorbeeld de suggestie gedaan voor een model waarbij ouders plaatsvervangend voor hun kinderen stemmen. „Dat past nog het beste bij de gedachte van het organisch kiesrecht”, aldus De Wildt. „Zoals ouders ook op andere terreinen hun kinderen vertegenwoordigen, doen zij dat ook in zo’n kiesstelsel. Kinderen hebben dan geen zelfstandig kiesrecht, maar de ouders krijgen daarin per kind een extra stem totdat het volwassen is.”

In de Kamer heeft de SGP in elk geval in de laatste decennia geen voorstellen ingediend om te komen tot een vorm van organisch kiesrecht. „Dat is ook niet los verkrijgbaar”, licht partijvoorzitter M. F. van Leeuwen desgevraagd toe. „Het kan niet los gezien worden van een organisch opgebouwde samenleving.”

Daar is onze samenleving „ver bij vandaan”, constateert hij. „Die is helaas sterk individualistisch ingericht”, vervolgt hij. „Ook de visie op het gezin is sterk aan verandering onderhevig.” Gegeven die context acht Van Leeuwen het „niet zo zinvol” om actief te pleiten voor een vorm van organisch kiesrecht.

De achterliggende jaren is het organisch kiesrecht „als een ver gelegen ideaal” nooit echt uitgewerkt, vervolgt hij. „Mede omdat het niet zozeer als een zwaarwegend beginsel, maar meer als een voorkeursmodel werd beschouwd.”

Maar daarmee behoeft de gedachte dat een organisch kiesrecht een mogelijkheid zou zijn niet uit het beginselprogramma geschrapt te worden, vindt hij. „Wat in het vat zit, verzuurt niet. En de achterliggende gedachte dat het klassieke gezin de hoeksteen is van de samenleving is en blijft een waardevolle opvatting.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer