„Niet wanhopen bij opvoeding van agressief kind”
Ouders en beroepsopvoeders hoeven niet te wanhopen bij de opvoeding van kinderen met gedragsproblemen. Dat is de ervaring van dr. Walter Matthys uit zijn 35 jaar lange praktijk als kinder- en jeugdpsychiater.
Matthys sprak woensdagmorgen tijdens een congres in Apeldoorn van het Van Lodenstein College en de Fruytier scholengemeenschap voor personeelsleden van reformatorische scholen voor voortgezet onderwijs.
Dr. Matthys (70), emeritus hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit Utrecht, onderscheidt vier soorten probleemgedrag bij kinderen: brutaal en opstandig gedrag, boos en driftig gedrag, agressief gedrag en liegen, stelen en spijbelen.
De kinderpsychiater wil een hardnekkig misverstand uit de weg ruimen: dat gedragsproblemen bij kinderen uitsluitend het gevolg zijn van een verkeerde opvoeding. „Dat is eenrichtingsverkeer, terwijl probleemgedrag van kinderen andersom ook gevolgen heeft voor de opvoeding.”
Zo kunnen baby’s en peuters een moeilijk temperament hebben: prikkelbaar, rusteloos, druk. „Ouders kunnen daar in de opvoeding op reageren door grenzen inconsequent te hanteren, opdrachten op een onvriendelijke manier te geven of veel aandacht aan ongewenst gedrag van hun kind te geven. Ook kunnen ze hun kind harder straffen, schelden of verwijten maken en weinig complimenten geven voor gewenst gedrag.”
Als ouders in zo’n negatieve spiraal zijn terechtgekomen, helpen opvoedingscursussen, weet Matthys. In die cursussen wordt ouders geleerd om het tegendeel te doen, zoals grenzen consequent te hanteren, opdrachten vriendelijk te geven, gewenst gedrag te complimenteren.
Boos weglopen
Die aanpak werkt ook voor onderwijskrachten, stelt de emeritus hoogleraar. „In plaats van te zeggen: Schreeuw niet zo, kan een docent vragen: Zeg het eens op een rustige manier. Als een leerling boos wegloopt om een laag cijfer, kan hij zeggen: Loop nu niet boos weg. Beter is: Zeg eens rustig waarom je boos bent. Of als een leerling uit het raam kijkt, kan hij zeggen: Zit niet uit het raam te kijken! Beter is: We kijken nu samen naar de opdracht. Ook kan een docent complimenten geven waarbij hij het gewenste gedrag specifiek noemt, zoals: Ik vind het heel goed dat je je boek hebt opengedaan.”
Kinderen en jongeren die snel boos worden, kunnen ook worden geholpen met zogeheten cognitieve gedragstherapie. „Ze leren bij zichzelf vast te stellen wanneer ze boos worden: ze voelen zich warm worden en hun spieren verkrampen. Ze kunnen leren beter om te gaan met hun boosheid door tegen zichzelf te zeggen: Blijf rustig; het is de moeite niet waard; ik sta hierboven. Dan krijgen ze controle over hun boosheid en drift. Ouders moeten dan wel de jongeren helpen motiveren deel te nemen aan zo’n therapie, die volwassenen geven.”
Gedragsstoornissen
Het vaststellen van psychiatrische aandoeningen zoals autisme, de angststoornis MCDD of de oppositionele gedragsstoornis ODD kan scholen, hulpverleners en ouders helpen bij de herkenning van ernstige problemen. „ODD is een ernstige vorm van gedragsproblemen. Maar voor een school is het ook belangrijk matige vormen van gedragsproblemen te herkennen en er op een passende manier mee om te gaan.”
Matthys wijst op zijn vorig jaar verschenen boek ”Gedragsproblemen bij kinderen”. „Ouders met dergelijke kinderen hoeven zeker niet te wanhopen. Verbetering van dit gedrag is mogelijk. Dat is mij de afgelopen 35 jaar –tijdens mijn loopbaan waarin ik mij specialiseerde in agressie bij kinderen– wel gebleken.”