Jihadverdachte Laura H.: ik ben geen crimineel
De vorig jaar met haar twee zoons uit IS-gebied gevluchte Laura H. (21) uit Zoetermeer ontkent naar Nederland te zijn gestuurd voor het plegen van een aanslag in opdracht van terreurgroep Islamitische Staat.
Voor de rechtbank in Rotterdam vertelde de jonge vrouw donderdagmorgen geëmotioneerd dat ze naar Iraaks Koerdistan was gevlucht „omdat ik het vreselijk vond wat er in IS-gebied gebeurde”. Ze verklaarde ook nooit de intentie te hebben gehad om zich bij IS aan te sluiten.
Ze vertelde verder „dat wordt gedaan alsof ik een crimineel ben en dat ben ik niet”. Ze zat tijdens de pro-formazitting in een afgesloten container, om te voorkomen dat van haar rechtbanktekeningen zouden worden gemaakt.
Het was voor het eerst dat de jihadverdachte iets meer zei over de verdenking van deelname aan een terroristische organisatie en het verrichten van voorbereidingshandelingen voor een terroristische aanslag. Ze sprak onder meer de wens uit om in een omgeving te zijn „waarin ik contact kan hebben met met mijn kinderen”. Nu zit ze gevangen met andere terreurverdachten en zou zij zich daar ongemakkelijk voelen omdat zij afstand zou hebben gedaan van het islamitisch geloof.
Het Openbaar Ministerie houdt rekening met het „zwartste scenario” dat Laura met opzet door de islamitische krijgsheren is teruggestuurd om in Europa toe te slaan. Dat leidt de officier van justitie af uit chatgesprekken tussen Laura en haar vader, waarin zij aanvankelijk de daden van IS verheerlijkte en zei „te willen leven voor Allah”. Omdat de vrouw tegenover de politie of de rechter-commissaris geen verklaring heeft afgelegd over haar reis naar en vlucht uit IS-gebied, is het volgens het OM onmogelijk haar beweegredenen te toetsen.
Volgens H.’s raadsman Michiel Pestman moet de vrouw op vrije voeten worden gesteld omdat geen gevaar voor herhaling bestaat. Het merendeel van de afvallige jihadisten loopt volgens hem vrij rond in Nederland.
De rechtbank wees zijn verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af. Volgens de rechtbank weegt het belang van strafvordering zwaarder dan het persoonlijk belang van de verdachte.