Autochrome brengt eindelijk kleur in de fotografie
Weinig kunstvormen hebben zich in zo’n (relatief) korte tijd zo ingrijpend ontwikkeld als de fotografie. In eerste instantie ondersteunt fotografie andere kunstvormen. Schilders maken eind 19e eeuw graag gebruik van fotografie als voorstudie voor hun schilderij. Gaandeweg wordt fotografie echter een zelfstandige kunstvorm.
Het gereedschap van de fotograaf verandert in bijna 200 jaar voortdurend; de route van camera obscura naar digitale fotografie voltrekt zich in heel veel stappen. Daarbinnen beslaat de autochrome (kleurenfotografie op glasplaten) een bescheiden periode in – van 1907 tot 1935. Maar niet de minst belangrijke, want juist in deze periode moet de zwart-witfotografie wat opschikken en ruimte maken voor kleurenfotografie.
In 1907 beginnen de gebroeders Lumière hun kleurgevoelige glasplaten te verspreiden. Ruim 25 jaar later wordt de fabricage van autochrome platen weer gestaakt. Nu zijn de autochromes verzamelobjecten. Ze worden zorgvuldig bewaard in koele depots, elk afzonderlijk verpakt in zuurvrij papier. Je pakt de dubbele glasplaatjes slechts met handschoenen uit hun doosje en houdt ze dan tegen het licht. Dan gaat de wereld van het eerste kwart van de twintigste eeuw voor je open.
Dure hobby
Het pas verschenen werkje ”Nederland in kleur 1907-1935” opent die wereld ook, je hoeft het boekje niet met handschoenen aan te pakken en stukvallen kan ook niet. De afbeeldingen roepen de sfeer op zoals ook de schilderijen van de impressionisten doen. Of die van de Larense schoolschilders met hun interieurtjes. Of van Israels of Zoetelief Tromp met hun strandgezichten. Met enerzijds het onbevangene, anderzijds het geposeerde. Want de eerste plaat moest direct goed zijn. Fotograferen was toen immers duur. Het waren vooral welgestelden die er hun vak of hobby van maakten. Dat is te zien aan bijvoorbeeld de interieurs, zoals de woonkamer van de familie Baud-Junius van Hemert aan de Bezuidenhoutseweg in Den Haag. De fotograaf is anoniem, wellicht de heer des huizes. Of Emile van Waegeningh, die zijn dochter Jopie in oriëntaals kostuum vastlegt. En als Leo Willem Immink een stilleven groepeert gebruikt hij onderdelen zoals een oosters tapijt, een zilveren schaal en een bronzen vijzel die je in die tijd niet in een doorsneewoning aantreft.
De hoge prijs van het fotograferen heeft ook voordelen. Alvorens de fotograaf afdrukt, gaat hij secuur te werk. Slordigheid is verspilling van geld. Kom daar nu maar eens om. Maar je kunt nog zo zorgvuldig zijn, iemand hoeft tijdens de opening van de lens zijn hoofd maar iets te bewegen of het gezicht wordt onherkenbaar. Ook daar staan de voorbeelden van het boek.
Procedé
Een van de schrijvers van het boek, Hans Rooseboom, probeert in eenvoudige taal uit te leggen dat een autochrome „een kleurenfoto is op een glazen plaat. De gebroeders Lumière gebruikten minuscule aardappelzetmeelkorrels (ongeveer vijftien micron –0,015 mm– in doorsnee) om een raster te maken. Ze werden in drie partijen verdeeld en geverfd in de kleuren oranje, violet en groen. Daarna werden die drie partijen gemengd en aangebracht op een glazen plaat die was voorzien van een kleverige laag. Er gingen vele miljoenen korrels op een plaat. Met dat raster in drie kleuren konden alle kleuren vastgelegd worden.”
Dan volgt de werkelijke fotografie, waarbij de fotograaf door de cameralens voor een korte tijd licht laat vallen op de glasplaat. Dat licht „passeerde eerst het raster voordat het de emulsie (de lichtgevoelige laag) bereikte en belichtte.” De korrels laten bepaalde kleuren door en absorberen andere kleuren. De foto zelf is ‘gewoon’ een zwart-witfoto. Maar door het raster ervoor komen de kleuren tevoorschijn, zowel bij de opname als bij het later bekijken van de foto.
Het nieuwe procedé wordt met enthousiasme ontvangen. Wilson’s Photographic Magazine noemt de autochrome de grootste uitvinding op het gebied van fotografie sinds Daguerre zijn eerste daguerretypes (zwart-witfotografie via een metalen plaat) maakte, ruim zeventig jaar eerder. „De kleuren waren helder, fris, aangenaam en natuurgetrouw”, schrijft Rooseboom. „Vol ongeduld stortte men zich op de nieuwe platen. Opvallend is het grote aantal zonsondergangen, bollenvelden en bloeiende bloesemtakken. Dat geeft aan hoe groot de behoefte aan kleur in de fotografie was.”
Boekgegevens
”Nederland in kleur 1907-1935”, Hans Rooseboom en Ileen Montijn;`uitg. Bas Lubberhuizen, Amsterdam, 2016; ISBN 978 9059 374 67 6; 144 blz.; € 19,99.