Dwangarbeider zweeg maar liever over narigheid
Vader in Duitsland, moeder in Vlaardingen, zoontje –vanwege het voedselgebrek in het westen– in het Friese Rijperkerk. Dat was de situatie in het gezin Den Breems aan het eind van de Tweede Wereldoorlog.
Johannes (Jo) den Breems (1910-2000) verbleef van 1942 tot 1945 als dwangarbeider in Duitsland. Daarover vertelde hij zijn gezin, maar hij belichtte vooral de leuke kanten ervan. Over de narigheid van die jaren zweeg hij. Toen hij, tien dagen na zijn negentigste verjaardag, overleed, bleven de kinderen achter met een aantal foto’s uit de oorlogsjaren waarop geen enkele naam was vermeld.
Voorzitter W. C. den Breems van de Historische Vereniging Vlaardingen (HVV) deed drie jaar lang onderzoek naar de periode dat zijn vader was tewerkgesteld in Wildau, ten zuidoosten van Berlijn, en schreef er een boekje over.
Jo den Breems –later ouderling in de christelijke gereformeerde kerk in Vlaardingen– moest vrouw en zoontje achterlaten en in Duits dienstverband locomotieven, vliegtuigonderdelen en torpedo’s gaan vervaardigen. „Het niet kunnen, willen en durven onderduiken was in Vlaardingen misschien wel sterker dan elders in het land”, veronderstelt zijn zoon. In Vlaardingen was immers de eerste verzetsgroep van Nederland opgericht, de Geuzen. Vijftien van hen waren in 1941 op de Waalsdorpervlakte bij Den Haag doodgeschoten. „Was het dan niet verstandiger voor je zelf, en voor je gezin, om dan maar te gehoorzamen en je in opdracht te melden bij het Gewestelijk Arbeidsbureau?”
Zo’n duizend Vlaardingers gingen naar Duitsland. Jo den Breems kwam in Wildau in Brandenburg terecht, in de Berlijnse Machinefabriek BMAG. Hij werd chef-kok in de ”Lager”-keuken. Na verlof in september 1942 ging hij eerst niet terug, maar vanwege de gevolgen die dat voor anderen kon hebben, reisde hij uiteindelijk toch weer naar Wildau.
Het boekje verhaalt over de levens- en werkomstandigheden, over de contacten met dwangarbeiders uit andere landen en met de plaatselijke bevolking. Maar ook over het toenemende gevaar. Van 1 januari tot 25 april 1945 noteerde Den Breems op een kalender de bombardementen op Berlijn en omgeving. Het werd een indrukwekkende lijst van 116 grote en 14 kleine aanvallen. Zelf heeft Den Breems brandbommen uit barakken moeten gooien voordat de boel in de brand zou vliegen.
Ondertussen was er voedselgebrek. De koolsoep werd vervangen door brandnetelsoep en oude kaas. „Te weinig om van te leven en te veel om dood te gaan”, volgens een dwangarbeider.
Op 13 juni 1945 was Den Breems na veel omzwervingen weer thuis. Alles wat er over zijn belevenissen en die van een aantal andere dwangarbeiders te achterhalen viel, is nu vastgelegd. Het boekje ”Barak 88” (ISBN 978-90-75938-81-4; 64 blz.) is uitgegeven door de Historische Vereniging Vlaardingen. Het wordt morgen aan burgemeester Blase overhandigd. Daarbij zijn mannen uitgenodigd die samen met Den Breems in Duitsland verbleven. Ze zijn allemaal rond de 93 jaar. Middelbare scholieren krijgen het boekje als werkdocument.