Binnenland

Nieuwe klederdrachtmuseum toont plattelandsfolklore in Amsterdam

Mutsen uit Marken, schorten uit Staphorst en oorijzers uit Urk. Het nieuwe Klederdracht­museum in Amsterdam toont plattelands­folklore met een geschiedenis.

Anne Vader
30 July 2016 09:22Gewijzigd op 16 November 2020 05:26
De schelpvormige muts uit Arnemuiden (midden) heeft een omtrek van meer dan 2 meter. beeld Eran Oppenheimer
De schelpvormige muts uit Arnemuiden (midden) heeft een omtrek van meer dan 2 meter. beeld Eran Oppenheimer

Honderd uren haakwerk zitten er in de Spakenburgse mutsjes. Zestig spelden waren nodig om de ronde kap uit Marken in elkaar te zetten. En de handtassen die bij veel streekdrachten werden gedragen, tellen soms wel 30.000 kralen. Bezoekers van het vorige maand geopende Klederdracht­museum kunnen hun hart ophalen aan dit soort weetjes over oud-Hollandse kleding uit allerlei streken van het land.

Het Klederdrachtmuseum is gevestigd in een zeventiende-eeuws rijksmonument aan de Amsterdamse Herengracht. De collectie omvat kledij voor zomer en winter, huwelijk en rouw, zondags en doordeweeks, kinderen en volwassenen, getrouwde en vrijgezelle vrouwen.

Oprichtster Jolanda van den Berg komt zelf niet uit een streek waar kraplappen, oorijzers en rijglijven het staatbeeld bepaalden. „Ik heb de combinatie van stoffen in kleder­dracht altijd mooi gevonden, evenals de verhalen en geschiedenis erachter”, vertelt ze.

Van den Berg is zich ervan bewust dat het einde van de kleder­drachttraditie in zicht is: het aantal dragers wordt zeld­zamer. „Maar ik wil niet dat ook de verhalen verdwijnen.”

Audiotour met accent

Oud-Hollandse dracht is volgens haar wel in streekmusea te zien, maar een totaaloverzicht op één plek ontbrak vooralsnog. „Bij het Openluchtmuseum bevindt zich momenteel alles in depot, en het Zuiderzee­museum toont alleen kleding uit de omgeving.”

Van den Berg koos bewust voor de hoofdstad, waar „de meeste mensen komen die meer van Neder­land willen zien. Toeristen die maar een paar dagen in Amsterdam zijn, hoeven nu de stad niet uit om ook iets van het platteland te zien.”

Museumbezoekers kunnen door de zeven ruimten een audiotour volgen via een app. Voor mensen zonder smartphone is er een tekst op papier beschikbaar. Zes kamers staan in het teken van de kleding uit een bepaalde regio. Van den Berg heeft daarvoor een selectie gemaakt van „de meest herkenbare en uitgesproken” traditionele streekkleding: die uit Volendam, Marken, Hindeloopen, Staphorst, Spakenburg, Urk en Zeeland.

In de aparte kamer staan vitrines met kappen: de Friese floddermuts en Rijnlandse mopmuts, maar ook de lange kap uit Vlaardingen en de keuvelmuts van de Zuid-Hollandse eilanden. Ook zijn daar oorijzers te zien in allerlei soorten en maten – van hoekige gouden plaatjes tot halve helmen.

Volendamse zeemansbroek

Vanaf volgende maand kunnen bezoekers zich ook laten foto­graferen in Volendamse dracht. „Die is het makkelijkst om aan te trekken”, zegt Van den Berg.

In de Volendamse ruimte kunnen bezoekers nu al kennismaken met een meisje in een pastel­kleurig communiekleedje en een bruidspaar in klassieke kleding. Om de rok van de bruid goed in plooi te krijgen, werd deze na het plooien en inrijgen onder een matras bewaard. De bruidegom draagt een zeventiende-eeuwse zeemansbroek met waterafstotende pij-stoffen, vertelt een Volendamse vrouw –hoorbaar aan het accent– via de app.

De meeste fragmenten zijn ingesproken door streekbewoners. Zo ook de toelichting bij de klederdracht uit Hindeloopen – compleet met gedichtje in de eigen taal van het Friese stadje.

Getrouwde vrouwen uit Hindeloopen bedekten hun hart met een omslagdoek, om te laten zien dat hun hart bezet was. In hun kleding zitten Oost-Indische bonten en stoffen verwerkt die VOC-schepen meebrachten uit India. Vrouwen kochten de exotische stoffen in de gouden eeuw als ze hun mannen ophaalden in de haven van Amsterdam.

De Hindeloopse kamer biedt uitzicht op twee schuilkerken in de hoofdstad uit ongeveer dezelfde periode. Links die van de rooms-katholieken, die eeuwenlang hun geloof niet openlijk mochten belijden. Rechts de Singelkerk, waar leden van de doopsgezinde gemeente hun toevlucht zochten.

Staphorster veiling

Een Urker man en vrouw hebben een plekje in de gang van het museum gekregen. Opvallend is het kanariegele kant op de muts van de vrouw, die zo wilde laten zien dat ze zich nieuw kant kon veroorloven. Nieuw kant uit België was crèmekleurig. Urkers lieten daarom hun kant bij de mutsenmaakster een beetje geel kleuren. Vroeger gebeurde dat met thee, later met oker en met mangaanpoeder van de schilder.

Een andere wetenswaardigheid uit Urk: dames droegen muiltjes met koperen ringetjes in de zolen waarin hun initialen stonden. Kreeg een meisje ver­kering, dan liet ze vaak de naam van haar vriend in de ene muil zetten, en haar eigen naam in de andere. Ging de verkering uit, dan moest ze snel langs de schoen­maker.

Jongens droegen vaak net als meisjes rokken of jurken. Kleine verschillen gaven het onderscheid tussen beiden aan. Zo was de jongensschort uit Marken van blauw-witte batikstof, en niet –zoals bij de meiden– gebloemd of geruit. In Spakenburg kregen jongens een klapmuts op en meisjes een zwarte ”plummuts”.

Ook in Staphorst hadden jongens en meiden tot hun derde jaar vrijwel identieke kleding aan. Alleen een rood koordje aan de rand van de wollen mutsjes verraadde dat het er een voor meisjes was.

In de Staphorster kamer is een lijn gespannen, die vol hangt met kleding en andere kleurige lappen. „Als er iemand was overleden of stopte met het dragen van kleder­dracht, dan werd alles voor de boerderij opgehangen ter bezichtiging. Daarna was er een openbare veiling”, vertelt Van den Berg.

De initiatiefneemster kreeg voor het inrichten van de collectie hulp van zo’n twintig verzamelaars en dragers. Zij kwamen naar de hoofdstad om de originele kleding op de juiste manier bij de poppen aan te trekken. Hun namen staan eervol vermeld op bordjes in de kamers.

Spakenburgse rouwkledij

Een speciale ‘rouwgang’ hangt vol donkergekleurde stoffen. Bij zware rouw –na het overlijden van ouders of echtgenoot– droegen Spakenburgse vrouwen twee jaar lang dieppaarse kraplappen. Vervolgens gingen ze over op maandenrouw, die vier maanden duurde. Daarna volgde de zeven­wekenrouw. Pas daarna kwamen bloemenpatronen weer in beeld.

De rouwkleding in Marken kende maar liefst zeven stadia. Vrouwen uit het voormalige vissersdorp hadden niet alleen speciale kleding voor de periode na het verlies van een dierbare, maar bijvoorbeeld ook voor doop en avondmaal. Omdat deze kledij slechts af en toe werd gedragen, ging ze generatieslang mee. Zodoende is de dracht voor speciale gelegenheden eeuwenoud.

Net als bij de Hindeloopense kleder­dracht heeft de visserij buiten de landsgrenzen ook haar invloed laten gelden op de mode in Marken. De patronen van de mutsen kwamen uit Schotland en van de Shetlandeilanden, en het borduurwerk uit Scandinavische landen.

De traditionele kleding uit Walcheren, Arnemuiden, Zuid-Beveland, Axel en Schouwen-Duiveland heeft een plek gekregen in één ruimte. Negentig jaar geleden waren er nog dertien verschillende Zeeuwse drachten. Zuid-Beveland is de enige streek in klederdrachtdragend Nederland met een rooms-katholieke en een protestantse variant. Het model van de mutsen verschilt, en in tegenstelling tot hun roomse streekgenoten droegen protestantse vrouwen geen blauwe tussenmutsjes om het kant mooi te laten uitkomen. Ook de versiering op de borst was niet aan de protestantse Zeeuwen besteed.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer