Van de koning blijf je af
Als ik mijn buurman in het openbaar beledig, dan krijg ik maximaal drie maanden gevangenisstraf. Doe ik hetzelfde met onze koning, dan moet ik, in het ergste geval, vijf jaar brommen. D66 wil af van dit verbod op majesteitsschennis. Wie de geschiedenis bestudeert, kan dat wel een beetje begrijpen. Toch is het de vraag of afschaffen verstandig is.
Het gebeurde tijdens de Groninger meikermis van 1840. In de wafelkraam van ”Dove Saar”, zelf vurig Oranjeklant, bracht een student een toast uit op „zijne verheven Nulliteit, Willem Kaaskop.” Het was het begin van een fikse rel. Republikeinen en Oranjeklanten gingen elkaar te lijf en diverse kermisgangers werden door militairen gearresteerd, van wie uitgever Jan Bolt en journalist Eillert Meeter zeventig dagen in voorlopige hechtenis werden gehouden.
De arrestatie van de republikeinen Bolt en Meeter is een van de vele voorbeelden van het ingrijpen van de autoriteiten na vermeende of werkelijke majesteitsschennis in de achterliggende eeuwen. Aanvankelijk gebeurde dat op grond van de Code Pénal: het wetboek van Napoleon; later vond vervolging plaats op basis van artikel 111, 112 en 113 van het in 1886 ingevoerde Wetboek van Strafrecht.
Zo stonden in 1889 in Groningen drie boerenjongens uit Noordhorn terecht omdat ze op de kermis hadden gezongen: „Ik heb mijn schoenen laten lappen, om den koning dood te trappen.” Het openbaar ministerie eiste een halfjaar gevangenisstraf.
Linkse types
Meestal betrof de veroordeling linkse en enigszins revolutionaire types. Maar niet altijd. Zo werd in 1954 de conservatieve ex-militair en journalist Jan Fabius door de politie van zijn bed gelicht omdat hij in de Nieuwsbrief, een weinig gelezen blaadje dat niet veel meer was dan een pamflet, had geschreven dat koningin Juliana zich krachtiger had moeten verzetten tegen de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië. Dat hij daarbij sneerde dat Hare Majesteit het blijkbaar te druk had met „het bijwonen van concourses hippiques, congressen en het openen van scholen voor zwakzinnige kinderen”, kwam hem uiteindelijk op tien dagen celstraf te staan.
In datzelfde jaar kreeg Wim Tibbesma, die in het gestencilde Rotterdamse weekblaadje Vrijheid geschreven had dat „mooie Juultje” tijdens een wintervakantie in de Zwitserse Alpen „enkele honderdduizenden guldens heeft verbrast ten eigen bate… maar nog nimmer daadwerkelijk iets bijdroeg tot leniging van de nood der kinderen op deze aarde die aan honger en ondervoeding lijden”, twee weken gevangenisstraf.
Maar de bekendste veroordeling op grond van majesteitsschennis is en blijft die van de socialist Domela Nieuwenhuis. De rechters in Den Haag oordeelden in 1886 dat de landelijk bekende ex-predikant een jaar de cel in moest omdat hij in ”Recht voor allen” koning Willem III had bestempeld als „iemand die zo weinig van zijn baantje maakt.” Dat vond justitie „boosaardig en openbaar smaden, honen en lasteren van de persoon des konings.” Zeven maanden zat Domela Nieuwenhuis gevangen. Daarna kreeg hij, bij gelegenheid van de zevende verjaardag van prinses Wilhelmina, gratie.
Inconsistent
In wat Domela Nieuwenhuis overkwam, zitten meteen alle ingrediënten verpakt die voor historicus Gerard Aalders het verbod op majesteitsschennis tot een onding maken. In zijn boek ”Weg met de koning! Twee eeuwen majesteitsschennis in Nederland” (2016) komt Aalders –uit wiens boek ook bovenstaande voorbeelden zijn geplukt– met ten minste drie argumenten. Het eerste is dat dit wetsartikel in het verleden te vaak misbruikt is om burgers die terecht kritiek hadden op de monarchie (of op de leefwijze van de Oranjes), de mond te snoeren. Want wát had Domela Nieuwenhuis nu eigenlijk misdaan met het ventileren van zijn mening dat Willem III „weinig van zijn baantje gemaakt” had?
En hoe erg is het nu eigenlijk dat enkele heren in 1965, toen prinses Beatrix met haar verloofde Claus von Amsberg een rondvaart door de Amsterdamse Herengracht maakte, een spandoek ophingen met ”Leve de republiek!” en die kreet ook mondeling ten gehore brachten? Moesten zij voor het uiten van die opvatting inderdaad veroordeeld worden tot 50 gulden boete?
Een tweede bezwaar van Aalders is de volstrekt willekeurige toepassing van de verbodsbepaling. Ferdinand Domela Nieuwenhuis moest zeven maanden brommen voor het eerdergenoemde zinnetje. Maar de makers van het in diezelfde jaren uitgebrachte schotschrift ”Koning Gorilla”, waarin op grove wijze de „bedorven aard” en het „liederlijke, uitsluitend aan Venus en Bacchus gewijde leven” van Willem III aan de kaak werden gesteld, werden níét opgespoord en vervolgd.
Even merkwaardig is het dat tekenaar Willem Holtrop, die in 1966 in het blad God, Nederland en Oranje koningin Juliana afbeeldde als raamprostituee, werd vrijgesproken van majesteitsschennis, maar dat Peter Schat, de man in wiens kelder het desbetreffende provoblaadje gedrukt was, 200 gulden boete kreeg.
Randfiguren
Een derde bezwaar van Aalders is dat het verbod op majesteitsschennis uit opportuniteit veel vaker in stelling is gebracht tegen maatschappelijke randfiguren, junks en minderbegaafden, dan tegen bekende Nederlanders. Een proces tegen die laatsten zou immers gemakkelijk tot zo veel media-aandacht kunnen leiden dat het omgekeerde bereikt werd van wat justitie bedoelde, en dat de desbetreffende uitingen van majesteitsschennis in plaats van de kop ingedrukt publiekelijk steeds weer herhaald zouden worden.
Niet voor niets was Domela Nieuwenhuis de laatste bekende Nederlander die om dit vergrijp hard werd aangepakt. Zijn vervroegde vrijlating op de verjaardag van Wilhelmina lijkt alles te maken te hebben met het maatschappelijk protest tegen zijn detentie.
Daarna, en met name in de tweede helft van de 20e eeuw, worden cabaretiers en programmamakers –die zich soms zeer schunnig uitten over Juliana of Beatrix– zelden of nooit meer vervolgd. Maar een onbekende inwoner van Zutphen, die koningin Beatrix afbeeldde als een varkenskop met kroon –een varken dat bovendien de Hitlergroet bracht–, kreeg in 1987 1000 gulden boete. En de man die in 2010 een waxinelichtjeshouder naar de gouden koets wierp, zat –overigens veroordeeld wegens een opeenstapeling van delicten, waaronder majesteitsschennis– twee jaar gevangen.
Gelijkheidsbeginsel
Dat zijn echter niet de hoofdbezwaren die D66-Kamerlid Verhoeven tegen de artikelen 111, 112 en 113 van het Wetboek van Strafrecht aanvoert. Verhoeven, die twee maanden geleden een initiatiefwet indiende om het verbod op majesteitsschennis te schrappen, focust vooral op twee kritiekpunten.
De eerste is dat de bijzondere bescherming van één bepaalde familie tegen belediging strijdt met het gelijkheidsbeginsel. Waarom zou ik meer straf moeten krijgen wanneer ik de koning beledig dan wanneer ik mijn buurman uitscheld, vraagt Verhoeven –wiens partij al vanaf haar oprichting in 1966 gekant is tegen dit wetsartikel– zich af.
Voor het D66-Kamerlid is de vrijheid van meningsuiting een groot goed in onze democratische en vrije samenleving. Die moeten we niet te snel en te gemakkelijk inperken, schrijft hij in zijn wetsvoorstel. Daarbij verwijst de politicus ook naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Dat heeft herhaaldelijk aangegeven dat hooggeplaatste personen zich meer kritiek moeten laten welgevallen dan willekeurige privépersonen. Het hoort bij hun ambt en positie dat publieke verontwaardiging zich regelmatig en in stevige bewoordingen juist tegen hen keert.
Daar komt bij, aldus Verhoeven, dat vorsten, ook de Oranjes, prima in staat moeten worden geacht voor hun eigen belangen op te komen. Zij hebben de bijzondere bescherming van een verbod op majesteitsschennis –waardoor het openbaar ministerie automatisch in actie komt als van belediging van de vorst sprake lijkt te zijn– helemaal niet nodig. Net als gewone burgers kunnen zij, als zij zich door bepaalde uitlatingen beledigd of gekwetst voelen, een aanklacht indienen. Vanzelfsprekend op grond van de algemene bepalingen tegen smaad en laster.
Premier
Dat de initiatiefwet van D66 veel kans maakt op een meerderheid, staat vast. Want welke seculiere partij zou zich hiertegen moeten verzetten? De VVD misschien? Premier Rutte heeft al laten weten dat hij niets voelt voor het schrappen van het verbod. Partijen die de premier leveren, hebben –zo was dat ook met Lubbers, Kok en Balkenende– in het algemeen de neiging wat meer pro koningshuis te zijn dan wanneer zij in de oppositie verkeren. Maar de huidige PvdA, alsook de SP, GroenLinks en de PVV kan Verhoeven sowieso tot zijn kamp rekenen.
Getalsmatig kunnen de christelijke partijen daar onmogelijk tegenop. Al hebben ze inhoudelijk wel degelijk hun argumenten. „Een belangrijk bezwaar tegen schrappen blijft dat de koning zich niet zomaar tegen smaad en beledigingen kan verdedigen”, zegt CU-leider Segers. „Dat is toch echt een groot verschil met gewone burgers. Die kunnen zich vrijelijk roeren in het publieke debat. Maar in onze staatsvorm is de koning onschendbaar, wat ook inhoudt dat hij op smaad en kritiek eigenlijk niets terug kan zeggen. Dat maakt hem tot een bijzonder geval, waarvoor het wel degelijk functioneel is hiervoor een aparte strafrechtbepaling te hebben.”
Majesteitsschennis in het Wetboek van Strafrecht laten staan, impliceert dat we met elkaar een bepaalde norm hooghouden, zegt Segers. „De koning is symbool van onze eenheid. Ik vind het, vanuit het oogpunt van binding in onze samenleving, ook tegenover nieuwkomers, belangrijk om als wetgever te onderstrepen: je mag in dit land gelukkig bijna alles zeggen en vinden, maar er zijn ook zaken waar we met elkaar van afblijven.”
En als een verbod in de praktijk matig functioneert, kun je bezien of je dáárin verbetering aan kunt brengen. „Het is typisch een wetsartikel dat je, met het oog op de vrijheid van meningsuiting, terughoudend en prudent moet toepassen. En ook zo consequent mogelijk. Als we daartoe het OM moeten vragen heldere richtlijnen op te stellen, is dát een route die we kunnen inslaan. Dat is beter dan de strafbaarstelling, net zoals met smadelijke godslastering is gebeurd, rücksichtslos af te schaffen.”
Buitenlandse staatshoofden
Binnen het thema majesteitsschennis is de strafbaarstelling van het beledigen van een buitenlands staatshoofd een hoofdstuk apart. D66-Kamerlid Verhoeven neemt dit thema mee in zijn recente initiatiefwetsvoorstel. Daarin bepleit hij dus niet alleen de artikelen 111 tot en met 113 uit het Wetboek van Strafrecht te schrappen –waarin het verbod op majesteitsschennis is vastgelegd–, maar ook de artikelen 118 en 119, waarin het beledigen van een buitenlands staatshoofd strafbaar wordt gesteld.
Deze laatste wetsbepaling kwam de laatste maanden weer nadrukkelijk in het nieuws nadat de Turkse president Erdogan de Duitse justitie opriep cabaretier Jan Böhmermann te vervolgen wegens smaad en belediging aan zijn adres. Dat riep ook in Nederland de vraag op of we geen afscheid moeten nemen van de strafbaarstelling van het beledigen van buitenlandse staatshoofden.
Het kabinet gaf aanvankelijk aan daar weinig voor te voelen. Later meldde minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) echter dat hij hiertoe wel degelijk een wetsvoorstel gaat indienen. Maar dat voorstel van het kabinet is dus een stuk beperkter van thematiek dan dat van Van der Hoeven.