Strijd tegen onlinehaat krijgt impuls met gedragscode
APELDOORN. Facebook, Twitter, YouTube en Microsoft komen met een gedragscode om de verspreiding van illegale haatuitingen op internet tegen te gaan. Ze doen dat samen met de Europese Commissie, meldden ze dinsdag. Maar hoe ver mogen ze gaan in hun strijd tegen haatzaaierij online?
Sociale media als Facebook en Twitter laten zich maar wat graag voorstaan op hun open karakter. Ze zijn zo’n beetje verworden tot hét vehikel voor de vrijheid van meningsuiting. Iedereen kan en mag er alles roepen, zo lijkt het. Dat heeft ook een keerzijde: scheldpartijen, pestgedrag, maar ook oproepen tot geweld en haatzaaiende berichten zijn aan de orde van de dag. De onderbuik van de samenleving is nergens zo zichtbaar als op sociale netwerken.
De onvrede over deze schaduwkant van sociale media groeit. In februari schreef minister Asscher een Facebookpost in een reactie op de talloze verwensingen en antisemitische scheldwoorden aan zijn adres. Het leverde de minister ongemeen veel bijval op, maar daarmee was het probleem niet opgelost.
De donkere presentatrice Sylvana Simons kreeg de afgelopen weken een stortvloed aan racistische opmerkingen over zich heen via sociale media, nadat ze zich aansloot bij de politieke beweging Denk. Op Facebook werd een pagina aangemaakt met een fictieve uitnodiging om Simons op 6 december uit te zwaaien, verwijzend naar het vertrek van Sinterklaas met zijn Zwarte Pieten. Duizenden mensen meldden zich aan. Dinsdag kondigde Simons aan aangifte te doen.
Het is niet dat sociale media tot nu toe stilzaten. Ze hanteren al langere tijd de regel dat iedere gebruiker dubieuze pagina’s of berichten kan melden. Die worden vervolgens bekeken en –als de klacht terecht is– verwijderd. Zo haalde Facebook recent pagina’s als ”Liefde voor Holland” en ”Steun de PVV” offline, omdat deze „haatdragende, bedreigende of aanstootgevende inhoud” zouden bevatten. De pagina’s telden in totaal zo’n 200.000 likes en werden door velen bezocht.
Signaal
De gedragscode die nu is aangekondigd, is daarmee in feite niet meer dan een voortzetting van bestaand beleid. Het lijkt erop dat de bedrijven achter de code vooral een gezamenlijk signaal willen afgeven, daartoe gestimuleerd door de Europese Commissie. Concreet beloven ze haatuitingen „snel en efficiënt” aan te pakken, meldingen binnen 24 uur te toetsen en nauwer samen te werken met maatschappelijke organisaties om haatdragende inhoud sneller te identificeren.
De Amsterdamse hoogleraar internetrecht Arno Lodder vindt de gedragscode „een goed signaal.” „Al kan het soms beter zijn uitingen te laten staan, zodat anderen erop kunnen reageren. Ideeën zijn namelijk niet weg als je ze van internet haalt.” Tegelijkertijd plaatst hij kanttekeningen bij de gedragscode. „De betrokken bedrijven hebben wel een heel prominente positie. Ze hebben ongelofelijk veel invloed op de verdeling van informatie. Ze komen daarmee haast in de plaats van de traditionele overheid.”
Lodder ziet ook een potentieel risico voor minderheden met controversiële meningen – christenen bijvoorbeeld die Bijbelse standpunten uitdragen. „Deze netwerken hebben grote commerciële belangen. Het risico dat ze zich door de meerderheid laten leiden is niet denkbeeldig. Het kan voor minderheden lastig worden om zich op deze kanalen te uiten.”
Kritiek
Stevige kritiek komt er van voorvechters van digitale burgerrechten. Rejo Zenger, van Bits of Freedom: „De code beoogt haat en terrorisme aan te pakken, en dat is ontzettend goed. Maar wat de overheid in feite doet is deze sociale netwerken vragen om controversiële berichten te toetsen aan de algemene voorwaarden van diezelfde netwerken.
Daarbij is er geen controle of het verwijderen van berichten uiteindelijk terecht is. Controversieel is niet hetzelfde als strafbaar. Als de overheid wil ingrijpen bij wat er op internet gebeurt, moet ze dat met haar eigen middelen –de wet– doen, en niet via deze achterdeur.”