Knutselen aan genen roept vragen op
Wetenschappers praten er al jaren over: patiënten genezen door een ziekmakend gen te veranderen. Dankzij technische ontwikkelingen komt die droom steeds dichter bij de werkelijkheid. Een ontwikkeling die mogelijkheden biedt, maar ook onrust baart. Ook onder collega-wetenschappers.
De ontdekking van een nieuwe gentechniek, Crispr-Cas9, heeft de ontwikkelingen op dit vakgebied in een stroomversnelling gebracht. Het is hiermee namelijk voor het eerst mogelijk om uiterst nauwkeurig genen te veranderen.
In theorie kan de Crispr-Cas9-methode erfelijke aandoeningen, zoals taaislijmziekte (cystic fibrosis) en de ziekte van Huntington, bij de bron aanpakken en daarmee echt genezen. Wetenschappers vervangen het zieke gen dan voor een gezonde versie daarvan. Die aanpassing moet wel aan het begin van het leven worden gedaan, in het embryo: alleen dan bevatten alle lichaamscellen later een gezond gen in plaats van een ziekmakend gen.
Dat een kind niet meer een ernstige erfelijke ziekte krijgt, lijkt mooi. Een bezwaar is echter wel dat veranderingen in het DNA van een embryo niet alleen die persoon treffen, maar ook volgende generaties. Onbedoelde schade en ongewilde wijzigingen kunnen niet meer ongedaan worden gemaakt.
De methoden die wetenschappers tot nu toe gebruikten om veranderingen aan te brengen in het erfelijk materiaal waren als een schot hagel: je raakte daarmee het doel, maar bracht ook andere, ongewenste wijzigingen aan in het DNA. De nieuwe methode lijkt een stuk nauwkeuriger, maar ongewenste neveneffecten zijn (nog) niet helemaal uit te sluiten.
Teleurstellend
Waar de meeste wetenschappers eerst met proefdieronderzoek vaststellen hoe nauwkeurig en veilig hun methode nu precies is, proberen Chinese onderzoeksgroepen haar al uit op menselijke embryo’s.
Vorig voorjaar meldde het eerste team te hebben geëxperimenteerd met embryo’s die niet levensvatbaar waren doordat ze een gen hadden voor een ernstige bloedziekte. De wetenschappers probeerden die fout met de gentechniek te herstellen. Het resultaat was bedroevend. Maar bij het brede publiek wekte het wel het besef –en de angst– dat verandering van het erfelijk materiaal van mensen aanstaande is.
Het bleef ook niet bij die ene proef: eerder deze maand maakte een andere Chinese vakgroep bekend dat hij geprobeerd heeft bij menselijke embryo’s een gen zo te veranderen dat ze ongevoelig werden voor hiv, het virus dat aids veroorzaakt. De embryo’s waren ontstaan via in-vitrofertilisatie (reageerbuisbevruchting) en „niet geschikt voor implantatie” bij de moeder omdat ze een afwijkend aantal chromosomen hadden.
De onderzoekers veranderden met Cripr-Cas9 het gen CCR5 omdat bekend is dat mensen met de beoogde mutatie resistent zijn voor hiv. Ook in dit geval bleek slechts een fractie van de embryo’s de gewenste genetische aanpassing te hebben; bij de meeste was het genoom ongewijzigd of er was een ongewenste mutatie ontstaan.
Gevaren
De eerste proef met menselijke embryo’s vorig jaar was voor wetenschappers aanleiding om bijeenkomsten te beleggen en te spreken over de mogelijkheden én de gevaren van de nieuwe gentechniek. Met als centrale vraag: is het toegestaan om het erfelijk materiaal van mensen te veranderen? En zo ja, binnen welke kaders?
Ook onderzoekers die zelf met gentechnieken werken, baart het ‘knutselen’ met embryo’s zorgen. Ze wijzen erop dat het nog allerminst zeker is dat de Crispr-Cas9-methode veilig bij mensen kan worden gebruikt aan het begin van het leven. Verder vrezen ze dat de methode niet alleen zal worden ingezet om ziekten te genezen, maar ook voor verbetering: om een kind intelligenter, langer, of beter in sport te maken.
In december kwam een groep internationale wetenschappers, tijdens een conferentie in Washington, tot de slotsom dat het op dit moment onverstandig is om menselijke embryo’s genetisch te veranderen en zo aandoeningen te voorkomen, vooral ook omdat de risico’s nog onvoldoende in kaart zijn gebracht.
Een algeheel verbod ging hun echter te ver: ze behouden graag de mogelijkheid om te techniek bij kinderen en volwassenen –later in het leven– te gebruiken.
Exact
Afgelopen november belegde de Nederlandse Commissie Genetische Modificatie (Cogem) een symposium over genetische modificatie in Amsterdam. Een jonge Chinees-Amerikaanse onderzoeker, Patrick David Hsu, verwoordde het doel van genetische verandering bij die gelegenheid als „het gericht aanpassen van de onderliggende oorzaak van een scala aan genetische aandoeningen, om zo het leven van patiënten drastisch te verbeteren.”
Naar zijn mening zijn gentechnieken het meest geschikt voor onbehandelbare aandoeningen of ziekten waar nog geen goede therapie voor is. „Een voorwaarde is wel dat het genetische defect exact bekend moet zijn.”
Als voorbeeld van mogelijke toepassingen bij volwassenen noemt hij de aanpassing van afweercellen ter behandeling van bloedkanker. Of de behandeling van een erfelijke aandoening, veroorzaakt door één gen, die verlies van het gezichtsvermogen geeft en uiteindelijk tot blindheid leidt. „Daar is nu geen goede behandeling voor. Er wordt onderzocht of het mogelijk is met gentherapie de fout te herstellen en het gezichtsvermogen te behouden.”
Marcy Darnovsky, woordvoerder van de Amerikaanse lobbygroep Center for Genetics and Society, was tijdens de Cogembijeenkomst behoorlijk kritisch op de toepassing van gentechnieken aan het begin van het leven. „Sta je genetische modificatie van embryo’s toe ter behandeling van ziekten, dan zet je daarmee ook de deur open voor verbetering. Het onderscheid tussen wat er medisch gezien wel en niet onder valt, kun je eigenlijk niet maken: is een behandeling die kaalheid of een korte lichaamslengte tegengaat medisch toegestaan?”
Selectie op uiterlijke kenmerken kan schadelijk zijn voor de ouder-kindrelatie, zo waarschuwde ze. „Ouders verwachten dan op voorhand bepaalde zaken van hun kind. Zulke ingrepen doe je niet in het voordeel van het kind, maar voor de ouders. Vóór we groen licht geven voor de aanpassing van menselijke embryo’s, moeten we goed nadenken over de ethische, juridische en sociale gevolgen. Die afweging kunnen we als maatschappij niet aan de wetenschap overlaten.”
Scheidslijn
De Amerikaanse ethicus Michael Sandel signaleerde een aantal jaren geleden in ”Pleidooi tegen volmaaktheid” (ISBN 9789025900212) al dat het ”ontwerpen” van kinderen op gespannen voet staat met onvoorwaardelijke ouderliefde. „Wanneer ouders zich bekommeren om de gezondheid van hun kinderen, spelen ze echt niet voor ontwerper; ook kneden ze hun kinderen niet tot producten van hun wil of instrumenten van hun ambities. Dat kan niet worden gezegd van ouders die (om niet-medische redenen) grote sommen geld uitgeven om het geslacht van hun kind te bepalen, of de intellectuele begaafdheid of sportieve talenten van hun kind biotechnologisch willen manipuleren.”
Ook hij wijst erop dat de scheidslijn tussen behandeling en verbetering moeilijk valt te trekken. Sporters zullen immers in de rij staan voor een spierversterkende gentherapie, die misschien was ontwikkeld en bedoeld voor patiënten met spierdystrofie.
Genetische manipulatie is overigens niet de eerste en enige techniek die ouders in staat stelt te selecteren op een gezond kind. Ook in ons land is screening op het syndroom van Down en andere chromosomale aandoeningen via de vlokkentest gemeengoed en worden er kinderen geaborteerd omdat er bij de twintigwekenecho een afwijking is geconstateerd.
Is het bekend dat er een erfelijke aandoening in de familie voorkomt, dan kunnen ouderparen in-vitrofertilisatie (ivf) combineren met screening op dat gen. Bij deze screening, pre-implantatie genetische diagnostiek (pgd) genoemd, worden alleen gezonde embryo’s in de baarmoeder geplaatst; ‘zieke’ embryo’s worden vernietigd. Het aantal Nederlandse stellen dat pgd aanvraagt stijgt geleidelijk, evenals het aantal aandoeningen waarvoor de screening in ons land is toegestaan.
Problematisch
Selectie van een gezond embryo met pgd lijkt veiliger, en daarmee aantrekkelijker, dan genetische aanpassing van een embryo – met alle risico’s van dien. Vanuit ethisch oogpunt ligt dat echter een slag anders, signaleert Henk Jochemsen, bijzonder hoogleraar christelijke filosofie aan Wageningen University. „Moreel gezien vind ik pgd zeer problematisch.” Hij wijst erop dat in de christelijke visie het menselijk leven vanaf het allereerste begin beschermwaardig is. En embryo’s met een erfelijke aandoening mogen dus niet zomaar worden vernietigd. „Het herstellen van een genetische aandoening is moreel en ethisch gezien anders dan selecteren.”
Probeer je een specifiek gen te veranderen, dan moet je achteraf kunnen vaststellen of het wel of niet gelukt is, zegt Jochemsen. „Het punt is dat je ook daarmee schade kunt toebrengen.”
Hij ziet daarom wel wat in genetische aanpassing vóór bevruchting. „Ik vraag me af of je de behandeling niet in geslachtscellen kunt toepassen.” Blijken die de gewenste verandering te hebben, dan kun je die vervolgens gebruiken voor bevruchting en heeft het kind de erfelijke aandoening niet. „Met eicellen van dieren zou je kunnen uitzoeken of die methode veilig is.”
Jochemsen is er niet direct bang voor dat gentechnieken ingezet zullen worden voor verbetering. „Ik ben er sceptisch over. Als het al gebeurt, denk ik dat het heel erg tegen kan vallen.” De Delftse biofysicus Cees Dekker zit wat dat betreft op dezelfde golflengte. „In de praktijk zal sturen op gewenste eigenschappen nog uiterst lastig zijn, omdat het samenspel van genen heel complex is.”