CDA en D66: Rapport Srebrenica afronden
CDA en D66 vinden dat het NIOD de werkzaamheden aan het grote Srebrenica-onderzoek snel moet afronden en een rapport presenteren. Dat zeiden beide partijen woensdag in reactie op het nieuws dat het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) geen inzage heeft gekregen in de archieven van de Joegoslavische overheid.
Vorig jaar stelde het NIOD de presentatie van het onderzoeksrapport over de val van de moslim-enclave in 1995 nog uit, omdat uit de Joegoslavische hoofdstad Belgrado het bericht kwam dat de archieven geopend zouden worden. Dat uitstel werd door politiek Den Haag als zeer ongewenst ervaren. Als het even kan, wil het tweede paarse kabinet, dat in de zomer wordt vervangen, nog zelf verantwoording afleggen.
Premier Kok zei vorig jaar „zeer onaangenaam verrast” te zijn over het uitstel, dat boven op diverse eerdere vertragingen kwam. Hij vertolkte daarmee gevoelens die in de Tweede Kamer breed leefden. Diverse fracties verklaarden graag met spoed te willen overgaan tot verwerking van het „nationale trauma.” De moslimenclave werd in 1995 bewaakt door Nederlandse VN-soldaten, die later door de Serviërs gedwongen werden te helpen bij het scheiden van moslimmannen en -vrouwen. De Serviërs hebben er duizenden vermoord.
Nu blijkt dat het NIOD vooralsnog toch geen toegang krijgt tot de archieven van de Joegoslavische regering, moet het rapport maar afgehandeld worden, luidde woensdag de reactie van CDA en D66. „Als het werk in Joegoslavië niet is gelukt, dan moet het rapport dus nu klaar zijn”, aldus CDA-kamerlid Van Ardenne-van der Hoeven. „Wat is er dan tegen om het eerder beschikbaar te stellen dan in april.”
D66-kamerlid Bakker, die een parlementair onderzoek naar de politieke besluitvorming voorafgaand aan de uitzending van Nederlanders naar Srebrenica leidde, noemt het „onthutsend en pijnlijk” dat het NIOD toch geen toegang tot de archieven heeft gekregen. Zijn fractie deelt de visie van het CDA dat het NIOD direct tot publicatie moet overgaan. Dat zou de Tweede Kamer de ruimte bieden om nog uitgebreid met het zittende kabinet op de kwestie in te gaan.