„Islam moet machtsaanspraak loslaten”
Het is een van de moeilijkste vragen in het integratiedebat, maar hij móét worden gesteld en beantwoord: Is voor de pakweg 900.000 moslimallochtonen in ons land hun godsdienst een belemmering voor hun integratie? „Moslims zullen zeker iets wat inherent is aan hun religie los moeten laten: de machtsaanspraken die uit de koran voortvloeien.”
Voor islamologen staat het als een paal boven water: Moslims kunnen integreren in de Nederlandse samenleving. De kenners wijzen graag op de praktijk. Volgens hen blijkt nergens dat de islam een hindernis vormt voor integratie. „Niets in hun geloof verhindert dat moslims in ons land kunnen wonen, werken en leren”, zegt dr. N. Landman, islamoloog aan de Universiteit Utrecht. „De islam kan zich heel gemakkelijk voegen in de Nederlandse rechtsorde. Alleen extreme splintergroepen botsten daarmee.”
B. J. Spruyt, directeur van de conservatieve Edmund Burke Stichting, ziet dat heel anders. Hij volgde onlangs een week lang aan de universiteit van München een zogeheten blokseminar over de islam. Samen met andere geïnteresseerden las hij de koran van A tot Z, alsmede een groot aantal oude en nieuwe teksten van moslimleiders en intellectuelen door de eeuwen heen. Zijn conclusie: „Moslims kennen de scheiding van wereldlijk en religieus recht niet. Zij die dit principe toch omarmen, doen dit of uit opportunisme, of nadat zij een wezenlijk deel van hun eigen religie, te weten de machtsaanspraken die uit de koran voortvloeien, hebben losgelaten.”
Zijn analyse wordt gesteund door SGP-kamerlid Van der Staaij. Recent kreeg hij een fax van een groep ex-moslims. „Zij stellen dat integratie in feite zonde is tegen Mohammed. Zij wijzen erop dat in de koran teksten staan als: „Dood niet-moslims”, en: „Word geen vrienden met Joden en christenen””, citeert de SGP’er. „Een bepaalde interpretatie van de islam hindert dus de integratie”, stelt Van der Staaij.
Aan diverse islamdeskundigen stelde Spruyt meermalen de vraag: Zijn er in de geschiedenis van de islam gezaghebbende leiders geweest die én de koran serieus namen én een politieke filosofie hebben geformuleerd die in overeenstemming is met de democratie? „Ja, kreeg ik dan te horen, aan het begin van de 19e eeuw in Caïro. Dat is dus wel erg lang geleden. En bovendien is er geen enkele reden om aan te nemen dat moslims die nu in Nederland wonen, toegang tot deze traditie hebben.”
De conservatieve denker weet best dat in veel democratieën moslims participeren. „Maar die Mohammed Rabbaes of Naima Azoughs zijn niet representatief voor de grote middengroep van moslims. Dat geldt ook voor veel islamologen. Zij staan in de islam als Kuitert in het christendom.”
Voor een orthodoxe moslim is het ondenkbaar dat het burgerlijk recht gescheiden kan worden van de minutieuze wetgeving in de koran, stelt Spruyt. „En dat betekent nogal wat. Want in een islamitische staat en maatschappij leven niet-moslims onder de ”dhimma”: Dat wil zeggen dat ze worden gedegradeerd tot tweederangsburgers.” In zijn somberste dromen ziet Spruyt het al voor zich: een burgemeestersverkiezing in een grote stad die gewonnen wordt door een moslim. „Natuurlijk, we zitten hier niet een-twee-drie met de sharia. Maar wie de getalsmatige ontwikkeling van onze bevolking ziet, beseft dat we plaatselijk al snel overvleugeld kunnen worden.”
Maar zo’n vaart loopt het toch niet, aangezien Nederlandse moslims steeds moderner gaan denken? „Dat mag je hopen. Er is onder de moslims in Nederland een grote middengroep waarvan onduidelijk is welke kant die optrekt: naar een meer verlichte islam of juist naar de, tot nu toe kleine, radicale vleugel.”
Ook Van der Staaij wijst erop dat de islam een godsdienst is die op de een of andere wijze gemakkelijk radicaliseert. „Niet alle moslims zijn extremisten, maar de meeste extremisten zijn wel moslim! Dat moet ons te denken geven.”
Hij en andere politici staan voor de vraag hoe de Nederlandse overheid om moet gaan met allerlei uitwassen van de islam. „Wat eerwraak en polygamie betreft ligt het eenvoudig: die verschijnselen, die voor veel moslims alles met hun geloof te maken hebben, kunnen we hier niet tolereren.” Maar met het verbieden van deze zaken door wetten en regels ben je er als overheid niet, beseft de SGP’er. „Dan ben je slechts bezig met symptoombestrijding. Datzelfde geldt voor wetgeving tegen extremisme en terrorisme. Als je die zaken fundamenteel wilt bestrijden, moet je voedingsbodem ervan aanpakken.”
Dat is niet gemakkelijk, weet Van der Staaij. „Een deel van die voedingsbodem ligt in het Israëlisch-Palestijns conflict. Daar heeft Nederland nauwelijks invloed op.”
Omdat wetgeving alléén onvoldoende is, moet de overheid daarnaast in gesprek blijven met de islamitische burgers. „Het zijn onze medeschepselen en medeburgers.” Om ze zo goed mogelijk te begrijpen, moeten we op zijn minst weten hoe ze precies denken, stelt het kamerlid. „Daarom is het goed dat er, als uitvloeisel van de motie-Azough, een onderzoek aan de gang is naar de aard van de Nederlandse islam, kortheidshalve aangeduid als: ”Allah in Nederland”. Ik ben benieuwd naar de uitkomst daarvan.”
Van een ”liberale jihad” tegen moslims moet Van der Staaij niets hebben. „In hun geloof zitten elementen die ik waardeer, bijvoorbeeld hun verzet tegen de loskoppeling van huwelijk en seksualiteit. Ook bestrijd ik de gedachte dat je hier pas bent geïntegreerd als je het homohuwelijk omhelst.
Daar komt bij dat voor mij de islam niet hét exclusieve gevaar is. De ontkerstening bedreigt evenzeer de fundamenten van onze samenleving. Juist doordat we in Nederland onze christelijke identiteit verkwanseld hebben, zijn we weerlozer geworden tegenover vreemde religies. Een krachtige herleving van het christelijk geloof blijft voor de SGP het ideaal.”
Dit is het vijfde artikel in een serie. Zaterdag ter afsluiting een interview met VVD-kamerlid Blok.