Artsen melden niet–natuurlijke doodsoorzaak vaak niet
Artsen geven vaak een verklaring van natuurlijk overlijden af, terwijl daar geen sprake van was. Bij ruim een kwart (28 procent) van alle niet–natuurlijke sterfgevallen, heeft de arts verklaard dat de doodsoorzaak natuurlijk is. Dat komt neer op jaarlijks 1500 gevallen. Het gaat vooral om ongevallen met een dodelijke afloop.
Dat concludeert forensisch arts C. Das in een promotie–onderzoek naar overlijdensverklaringen van artsen. Hij vergeleek die met gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Das promoveert 21 april aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.
Als een arts geen natuurlijke dood kan vaststellen, moet hij de gemeentelijk lijkschouwer erbij roepen. Die schakelt op zijn beurt justitie in als de dood niet natuurlijk is of daarover twijfel bestaat. Das schat dat 150 keer per jaar een lijkschouwer een onnatuurlijke dood vaststelt, nadat de arts een verklaring van natuurlijk overlijden heeft getekend. Het is meestal de politie die de lijkschouwer waarschuwt, na ongevallen, zelfmoorden en lijken die zijn gevonden.
Das legde veertien moeilijke sterfgevallen voor aan artsen en lijkschouwers. Hun oordelen over de natuurlijkheid van de dood bleken nogal uiteen te lopen. Dat ligt volgens Das maar voor een deel aan hun onbekendheid met de regels en de moeite die het kost om de precieze doodsoorzaak vast te stellen als meerdere factoren in het spel zijn. De promovendus stelt dat de regels ook onduidelijk zijn. De wet geeft het onderscheid tussen een natuurlijke en een niet–natuurlijke dood niet aan.
In de geneeskunde–opleiding en bij nascholing zou meer aandacht moeten komen voor het vaststellen van de doodsoorzaak, bepleit de promovendus. De wet zou duidelijker moeten worden en de Inspectie voor de Gezondheidszorg moet artsen in een brochure nog eens goed voorlichten wanneer er een lijkschouwer aan te pas moet komen.