Directeur Van Kranenburg: Nieuwe rol inspectie uitdaging voor scholen
De politiek is akkoord: de onderwijsinspectie moet een stap terug doen. Scholen krijgen meer ruimte om eigen keuzes te maken. Maar kunnen ze dat? Eric van Kranenburg (55), interimdirecteur van de reformatorische basisschool Juliana van Stolberg in Poederoijen: „De nieuwe uitdaging moet geen valkuil worden.”
TOEN
Het eerste bezoek van de onderwijsinspectie –ruim 25 jaar geleden– kan ik me nog goed herinneren. Ik was directeur, een jong broekie, en zag er vreselijk tegenop. De dame die kwam, was erg gericht op allerlei zakelijke dingen, zoals de deugdelijkheidseisen waar elke school volgens de wet aan moet voldoen. Maar daarna ging ze het gesprek aan over onze visie als school op onderwijs. Ze dacht mee en gaf tips. Het werd daardoor een positief bezoek. Ik heb dat een jaar of vier, vijf op deze manier meegemaakt en zie er met plezier op terug. De bezoeken verliepen in harmonie. Het was niet: wij tegenover zij. Maar: hoe maken we samen goed onderwijs?
Dat is echter niet zo gebleven. Door een samenspel van de inspectie en de scholen zijn de grenzen van betamelijk toezicht soms overschreden. Daar zijn verschillende oorzaken voor aan te wijzen. Begin jaren negentig kregen basisscholen de eerste computers geleverd als onderdeel van het Comeniusproject. Dat maakte het mogelijk om allerlei gegevens over het onderwijs en de vorderingen van leerlingen te automatiseren. Softwareontwikkelaars speelden daar op in en maakten er handige pakketten voor.
In dezelfde tijd startte het project Weer Samen Naar School. Basisscholen moesten over hun eigen muren leren kijken en gaan samenwerken met het speciaal onderwijs. Daardoor werd de behoefte om allerlei informatie vast te leggen alleen maar groter. De inspectie zag dat ook en vroeg zich af: hoe kunnen wij die geautomatiseerde gegevens gebruiken om scholen nog beter te controleren? Al deze ontwikkelingen bij elkaar opgeteld hebben ertoe geleid dat het toezicht groeide en groeide en scholen uiteindelijk onbedoeld gebukt gingen onder een enorme administratieve last.
Het is niet eerlijk de Zwarte Piet alleen naar de inspectie te schuiven. Het is een samenloop van omstandigheden geweest. SGP-Kamerlid Bisschop heeft dit punt terecht opgepakt. Deze week ging de Eerste Kamer akkoord met zijn wetsvoorstel om de rol en invloed van de inspectie terug te dringen. Geen enkele school in Nederland zal daar moeite mee hebben.
NU
Veel onderwijsinspecteurs zijn al op de nieuwe manier bezig. Ze presenteren zich als de kritische vriend van de school. Dat heeft een aantal voordelen. Het nodigt scholen uit om open te zijn over hun visie op onderwijs. Er komt meer ruimte voor eigen keuzes, dus ook voor de identiteit van je school.
Dat er resultaten gemeten moeten blijven worden, is helder. Maar de inspectie moet zich gaan beperken tot het toetsen van het ”wat”. Aan welke deugdelijkheidseisen moet een school volgens de wet voldoen en wat moet er onderwezen worden? Hoe scholen dat doen, bepalen ze zelf.
Als het goed is, geeft de inspecteur geen oordeel meer over de didactiek die wordt gehanteerd. Dat gebeurde in het verleden wel volop. Ik kan me herinneren dat inspecteurs de reformatorische taalmethode ”Tong en teken” met de grond gelijk maakten. Of ze maakten kritische opmerkingen over het feit dat er veel klassikaal les werd gegeven. Dan gaan ze te ver. Scholen moeten wel in gesprek blijven met de inspectie over hun keuzes. Daar is niets mis mee.
STRAKS
Hoe de nieuwe wet gaat uitpakken in de praktijk is een spannende vraag. Het zou onverstandig zijn om radicaal te stoppen met het vastleggen en documenteren van gegevens over het onderwijs en de vorderingen van leerlingen. Er zijn goede redenen om daarmee door te gaan. Maar hoe?
In Poederoijen voeren we op dit moment het gesprek daarover met de intern begeleiders en de schoolbegeleiders. Gegevens over leerlingenzorg zijn heel belangrijk. Die moet je inzichtelijk vastleggen. Maar zet wel het mes in administratieve rompslomp die je kunt missen zonder dat je het overzicht verliest.
Als we eerlijk zijn, vinden we dat als scholen best lastig. De angst dat de inspectie je zal terugfluiten, zit er diep in. We kunnen stoer roepen dat we eigen keuzes willen maken, maar zorg er dan wel voor dat je die keuzes kunt uitleggen.
Sinds 1 februari zal de inspectie scholen niet meer afrekenen op tussentijdse resultaten. Dat is winst. Het onderzoek van de inspectie gaat in het vervolg over vijf kwaliteitsgebieden, verdeeld over zeventien standaarden. Het rapport van de inspectie bestaat straks uit twee delen. In het eerste deel staat het oordeel van de inspecteur over de wettelijke deugdelijkheidseisen. In hoeverre voldoet de school daaraan? Dat wordt beoordeeld met een voldoende of een onvoldoende.
In het tweede deel geeft de inspecteur zijn mening over de kwaliteit van het onderwijs. Hij doet dat niet met een beoordeling, maar met aanbevelingen. Dat kan ertoe leiden dat de inspecteur opschrijft: De basiskwaliteit van de school is voldoende, maar bij negen van de zeventien standaarden zijn verbeteringen mogelijk.
Dat is natuurlijk bedoeld als uitdaging om aan de slag te gaan. Maar wat gaat zo’n rapport oproepen bij ouders? De Eerste Kamer is daar niet gerust op en heeft er deze week vragen over gesteld. De nieuwe uitdaging moet geen valkuil worden. Beide partijen, de inspecteurs én de scholen, zullen moeten wennen aan de nieuwe situatie. Niet voor niets spreekt de inspectie zelf over de grootste revolutie sinds decennia in het onderwijstoezicht. Voor mijn gevoel zijn we terug bij de situatie zoals die was toen ik begon als directeur. De vraag staat weer centraal: Hoe maken we samen goed onderwijs?