Nierpatiënte Diana Stufken werd bewaard voor wanhoop
APELDOORN. De eerste Nederlandse niertransplantatie was op 2 maart 1966, woensdag vijftig jaar geleden, een feit. Nierpatiënte Diana Stufken-de Mik (45) stond vijf jaar en vier maanden op de wachtlijst en kreeg in december een donornier.
Het gebeurde enkele dagen voor de Kerst. In haar woonplaats Apeldoorn was Stufken in het ziekenhuis om haar nieren te laten spoelen. Dat mislukte, het apparaat blokkeerde. Kom morgen maar terug, adviseerde een verpleegkundige.
Stufken weigerde, ze voelde zich te zwak. Liggend op een bed zag ze rond 11.00 uur de arts naar binnen komen. „De dokter zei: Ik val maar gelijk met de deur in huis: er is een nier voor je. Ik moest meteen worden geopereerd, daarna verder dialyseren en toen met de ambulance naar Nijmegen.”
Twee maanden na de ingreep heeft Stufken nog dagelijks 25 verschillende medicijnen nodig. „Maar kort na de operatie waren het er 43. Het gaat vooruit. Alhoewel, in Nijmegen lag ik naast een mevrouw die al 42 jaar een donornier had. Toch begon haar lichaam onverwacht en zonder aanwijsbare redenen na al die jaren haar nier af te stoten. Voor mij een reden om aan het begin van elke nieuwe dag te denken: Gelukkig, de mijne doet het nog.”
Pionier van de niertransplantatiegeneeskunde is de Amerikaanse chirurg Joseph Edward Murray. Hij schreef in december 1954 de eerste succesvolle ingreep op zijn naam. Een chronische patiënt ontving daarbij een nier van zijn eeneiige tweelingbroer. De donor bij de eerste Nederlandse niertransplantatie in het Academisch Ziekenhuis in Leiden was een moeder. Zij stond in 1966 een nier af aan haar zoon.
Stufken was 14 toen haar vader, eveneens nierpatiënt, een niertransplantatie moest ondergaan. „Er was veel medeleven, maar de ingreep zette wel een stempel op het gezinsleven. Ik ben om mijn man en mijn drie dochters te ontlasten mijn ervaringen gaan bijhouden op een weblog. Zo kan iedereen op zijn eigen tijd meelezen en houd je de nodige rust in je gezin.”
Een nierpatiënt die wacht op een donororgaan wordt heen en weer geslingerd tussen hoop en teleurstelling, schetst Stufken. „Ik heb twee keer voor niets op de operatietafel gelegen omdat de transplantatie toch niet door kon gaan. Nadat er bij de eerste keer iets misging, heb ik acht maanden zonder nier geleefd. Bij de tweede keer zei de arts dat hij de beschikbare donornier voor de zekerheid nog een keer wilde nakijken. Toen ontdekte hij dat er een gezwel op zat. Op zo’n moment moet de Heere je bewaren voor wanhoop. Anders ben je in staat om te zeggen: Geef maar wat er is. Zelfs een nier die voor 20 procent functioneert, is goed.”
Onvergetelijk was voor Stufken het medeleven en de hulp vanuit de familie en de gereformeerde gemeente van Terwolde-De Vecht, waartoe ze met haar gezin behoort. „De nieren van mijn familieleden die donor wilden zijn, bleken niet geschikt. Nadat ds. Boeder mijn situatie in zijn gebed had aangehaald hebben vijf gemeenteleden zich gemeld die een nier wilden afstaan. Uiteindelijk heeft de Heere willen voorzien in een andere donor. Maar uit hun bereidheid sprak een bijzonder medeleven. Het was pure naastenliefde, en zo zien mijn gezin en ik het nog steeds.”