„Niet minder achterstand, wel minder geld”
DEN HAAG (ANP). Het aantal leerlingen met een achterstand op basisscholen neemt helemaal niet af. Dat zegt de koepel van basisscholen, de PO-raad, donderdag. Wat volgens de organisatie wel afneemt, is het geld dat scholen krijgen om die leerlingen te helpen.
Een scholier geldt als achterstandsleerling wanneer zijn of haar ouders een laag opleidingsniveau hebben. Scholen krijgen dan extra geld van het Rijk. Dat moet voorkomen dat zulke leerlingen ook een taal- of ontwikkelingsachterstand krijgen. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is het aantal ‘achterstandsleerlingen’ in de afgelopen jaren met meer dan een kwart gedaald. Daardoor is er minder geld voor de scholen.
Maar de definitie klopt niet, zegt de PO-Raad, en scholen merken niet dat de achterstand minder wordt. Een achterstand wordt volgens de organisatie door meer bepaald dan alleen opleiding van ouders. Vechtscheidingen en oorlogstrauma’s bijvoorbeeld. „Een kind van 7 uit Syrië, dat de Nederlandse taal niet spreekt en nog nooit naar school is geweest, maar wiens ouders in het land van herkomst meer dan twee jaar middelbare school hebben gevolgd, wordt volgens de huidige criteria al niet gezien als kind dat risico loopt op een achterstand”, zegt de koepel.
Volgens het CBS zijn vier van de tien achterstandsleerlingen autochtoon. Een op de zeven heeft Marokkaanse wortels, een op de tien is van Turkse komaf, aldus het statistiekbureau.
De onderzoekers keken ook naar die herkomstgroepen. Ze zagen dat het aantal achterstandsleerlingen overal daalt. Zo gold vijf jaar geleden bijna de helft van alle Marokkaanse scholieren als achterstandsleerling. Dat is gedaald naar iets meer dan een derde. Onder Turkse scholieren is het gedaald van ruim 40 procent naar 30 procent.
Rotterdam heeft naar verhouding de meeste achterstandsleerlingen. In de Maasstad heeft een op de vijf scholieren laagopgeleide ouders. Dat is dus twee keer zo veel als in heel Nederland.