Dolende natie
Hoofdschuddend luistert vice-premier De Graaf (D66) naar zijn CDA-collega Donner, die beweert dat een lid van het Nederlandse kabinet best zijn geloof kan uiten door het dragen van een kruisje of een priesterboord. Zo verdeelt het oplaaiende maatschappelijke debat over de scheiding tussen kerk en staat zelfs de regering. „Laten we niet naïef zijn over wat er op ons afkomt”, aldus een bezorgde predikant.
Nederland lijkt een dolende natie, een klein land dat niet weet bij welke grote Europese traditie zich aan te sluiten. Vanuit het zuiden lokt het Franse systeem van ”laïciteit”: de strikt neutrale staat die alle godsdienst naar het privé-domein verbant. In het westen biedt het tolerante Angelsaksische model, voortgekomen uit een veel minder antiklerikale verlichting, het tegenovergestelde alternatief. De Duitse oosterburen wijzen met hun ”hinkende scheiding” een middenweg, waarbij de kerk in het publieke leven een ondersteunende rol blijft spelen.
Elk model heeft in Nederland zijn aanhangers, consensus is nog lang niet bereikt. Of die ooit bereikt zal worden, staat nog te bezien. De maatschappelijke discussie is nog maar pas ontvlamd en kent voorlopig vooral uitersten. Diametraal tegenover de theocratische SGP -„de overheid is dienaresse Gods”- staan vurige pleitbezorgers van het laïciteitsbeginsel: rechtsfilosoof Cliteur -„schaf godsdienstvrijheid af”-, de VVD’ers Wilders en Hirsi Ali -„een liberale jihad”- en de LPF met z’n nieuwe politiek - „scheiding kerk en staat in de grondwet.”
Daartussenin noemt de ene VVD’er Nederland „gewoon een christelijke natie”, en de andere CDA’er het ambtsgebed voorafgaand aan een gemeenteraadsvergadering „eigenlijk in strijd met de scheiding tussen kerk en staat.” Dat deze scheiding der geesten zich doorzet tot in de hoogste regionen van het land, bleek deze week, toen drie CDA-ministers, drie VVD-ministers en een D66-bewindsman voor de televisie met elkaar in debat gingen over ethische dilemma’s. Al snel kwamen zij op het gevoelige thema kerk en staat.
Het werd een onthullend inkijkje. De casus: een roomse staatssecretaris verschijnt in de Tweede Kamer met een priesterboord; de Kamer keurt dat per motie af; wat gaat het kabinet doen? „Niet uitvoeren”, adviseerde CDA-minister Van der Hoeven (Onderwijs). Donner (CDA, Justitie): „Ik zou die lijn onmiddellijk volgen.” De Geus (CDA, Sociale Zaken): „Ja, ik ook.” Maar daar wierpen de liberalen Zalm (VVD, Financiën), Remkes (VVD, Binnenlandse Zaken) en De Graaf (D66, Bestuurlijke Vernieuwing) zich in de strijd.
Zalm: „Dan krijg je straks de vraag of een staatssecretaris met een islamitische achtergrond een hoofddoekje op mag. Ik zou dus tegen die man zeggen dat hij het niet moet doen, met zo’n priesterkraagje in de Kamer.” Remkes: „Een kabinet dat zegt dat hoofddoekjes in de rechtszaal eigenlijk verboden zijn, is niet geloofwaardig als het zoiets zelf wel gaat doen.” Zalm: „In de Kamer zou het nog kunnen, maar als je in het kabinet zit, moet je de bevolking het gevoel geven dat je jezelf niet in een religieuze stand bevindt.”
Na een korte interventie van minister Van der Hoeven -„zoals we hier zitten hebben we toch allemaal een bepaalde achtergrond, christelijk of niet?”- was het laatste woord aan De Graaf: „Als die priester in zijn vrije tijd zo’n boordje aan wil, vind ik dat prima. Maar als staatssecretaris heeft hij zijn geloofsovertuiging niet zo zichtbaar uit te dragen. Hij is overheidsambtsdrager en dan geldt de scheiding tussen kerk en staat. Hij is niet gekozen als priester, maar als lid van een politieke partij.”
Opkomst islam
Dat de discussie zo plotseling en zo heftig is losgebarsten, kan verschillende oorzaken hebben. Misschien heeft het te maken met de langjarige paarse desinteresse in alles wat met religie en de maatschappelijke rol van godsdienst te maken heeft, oppert prof. dr. George Harinck van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme. Ook het maatschappelijke debat over waarden en normen zal een rol hebben gespeeld, evenals de welbewuste terugkeer van de bede in de Troonrede van 2002.
Evident is dat de opkomst van de islam meespeelt. Nederland staat voor de immense taak om 2 miljoen allochtonen te laten integreren, onder wie maar liefst 1 miljoen moslims: 6,5 procent van de bevolking. Dat is minder dan in Frankrijk (10 procent), maar meer dan in Groot-Brittannië (2,5 procent) en Duitsland (4,5 procent). De verwachting is dat de islam in Nederland tegen het jaar 2020 de op één na grootste religie zal zijn. Nu al zijn er meer moslims dan gereformeerden of hervormden.
Natuurlijk vraagt een zo grote bevolkingsgroep, zeker na enige emancipatie, om gelijkberechtiging. Daarbij gaat het niet alleen om de bouw van moskeeën of het stichten van islamitische scholen, maar eigenlijk om alles. De uit Suriname afkomstige imam en publicist Abdullah Haselhoef weet de uitdaging kernachtig te formuleren: „Moslims hebben evenveel recht op individuele keuzevrijheid als iedere andere burger. Een autochtoon meisje mag zich schaars kleden? Prima, maar sta een moslimmeisje dan ook toe zich te bedekken.”
Laat Hollanders zich niet te veel beroepen op een nationale christelijke identiteit, waarschuwt Haselhoef, „want in 1948 was het grootste deel van het Koninkrijk der Nederlanden (inclusief de koloniën, PvO) nog islamitisch.” In plaats van aanspraak te maken op historische verworvenheden zou iedere burger moeten meewerken om „een gemeenschappelijke cultuur” op te bouwen. „Dat betekent niet het opgeven van de eigen cultuur, maar wel het respecteren en ontmoeten van elkaar. En geen overheidsbemoeienis met kerk of moskee.”
Gematigd klimaat
Volgens historicus Harinck kan Nederland de uitdaging aan. Hij gelooft niet dat daarvoor een omschakeling nodig is naar de strikte scheiding tussen kerk en staat van de Franse laïciteit. „Nederland heeft, anders dan Frankrijk, nooit harde confrontaties tussen kerk en staat gekend. Aandachttrekkende botsingen deden zich vooral voor binnen de kerk, niet tussen kerk en staat. Daarom geloof ik niet dat een meerderheid nu zal vallen voor het Franse model, zoals LPF-kamerlid Eerdmans bepleit.”
De PvdA heeft de sleutel in handen, zegt Harinck, maar hij gelooft niet dat de sociaal-democraten zich zullen bekennen tot het radicalisme van de LPF. „Het sluit gewoon niet aan bij de Nederlandse traditie van pluriformiteit. Er is wel weerklank vanwege de opkomst van de islam, misschien ook vanwege het vrouwenstandpunt van de SGP, maar eigenlijk proef ik in de discussie relatief weinig antiklerikalisme. Van GroenLinks tot SGP is er oog voor de nuttige, stabiliserende werking van de kerk.”
Dat ook liberale partijen als VVD en D66 als het erop aankomt terugschrikken voor het Franse model, is volgens Harinck gebleken toen de Tweede Kamer vorige week debatteerde over het verbieden van hoofddoekjes voor alle ambtenaren. „De LPF stond daarin alleen. Kennelijk realiseren velen zich dat we niet terugmoeten naar een soort napoleontische eenheidsstaat met één set van waarden en normen voor de hele samenleving. Want dat is toch wat mensen als Hirsi Ali, Cliteur en Eerdmans eigenlijk willen.”
Veel beter zou Nederland kunnen teruggrijpen naar het gedachtegoed van Abraham Kuyper, vindt Harinck. „Hij heeft Nederland definitief afscheid laten nemen van het idee van een eenheidsstaat. Kuyper geloofde niet in de neutrale staat, ook niet in de christelijke staat van Groen van Prinsterer en al evenmin in de liberale staat van Thorbecke. In zijn visie moest het politieke spel het maar uitmaken welke kleur de staat heeft, al leidde dat in zijn tijd natuurlijk steevast tot een christelijke staat.”
Pluriforme samenleving
Het uitgangspunt is in elk geval pluriformiteit. „Kuyper was tegen bevoorrechting van een bepaald kerkgenootschap en voor vrijheid en gelijke rechten”, aldus Harinck. „Dat model heeft zich in de periode van verzuiling echt bewezen. Maar ik ben ervan overtuigd dat het ook nu nog werkt. Misschien behoeft het lichte aanpassing, omdat we nu met het probleem zitten dat niet iedereen in de samenleving echt Nederlander wil zijn. Maar ook dat kan het kuyperiaanse model aan.”
Het slagveld overziende, zegt Harinck blij te zijn met de ontvlamde discussie over kerk en staat. „Ik beschouw het als de winst van de terroristische aanslagen van 11 september 2001 en de komst van moslims naar Nederland dat de hele samenleving weer nadenkt over religie en de plaats daarvan in de samenleving. Voor christenen is dat heel interessant. Zij kunnen zich profileren en uitleggen welk type samenleving ze het meest geschikt vinden voor de huidige situatie.”
Daarbij moeten christenen zich niet te defensief opstellen, waarschuwt Harinck. Met enige bezorgdheid nam hij vorig jaar kennis van een aantal stellingen van het CDA. Bijvoorbeeld de uitspraak van premier Balkenende dat een islamitische zuil onwenselijk zou zijn. „Daarmee onderschatte de partijtop wat het pluriforme samenlevingsmodel nog aan munitie in zich draagt. Gelukkig is de partij van die lijn dit voorjaar weer wat aan het terugkomen.”
Wat Harinck betreft moeten christenen zich ook niet rigide opstellen als het gaat om artikel 23 van de grondwet, de onderwijsvrijheid. „Ik heb moeite met de wijze waarop partijen als ChristenUnie en SGP zich opstellen. Ook met die dominee, die een comité in het leven roept om het grondrecht te beschermen. Je bent dan te defensief aan het opkomen voor eigen verworvenheden. Dat werkt radicalisering in de hand. Beter is het aan te sluiten bij de gematigdheid en een samenlevingsvisie te presenteren. Daarover hoor ik de kerken nog te weinig.”
Christelijke natie
SGP-kamerlid Van der Staaij wijst de kritiek van Harinck van de hand. „Je moet niet bang zijn om zelfbewust te staan voor dingen die het beschermen waard zijn”, zegt hij. „Als er aangevallen wordt, of het nu gaat om artikel 23 of om het ambtsgebed, dan zal het defensief gevoerd moeten worden. Doen we dat niet, dan komen straks ook zaken ter discussie als het randschrift op de euro, de bede in de Troonrede, de zondag als bijzondere vrije dag en de christelijke feestdagen.”
Dergelijke symbolen herinneren eraan dat Nederland een vanouds christelijke natie is. Van der Staaij: „Daar gaat nog steeds een appèl vanuit naar het heden en daar moeten we niet voor weglopen. Het gaat hier om de eigen identiteit van Nederland. Die staat onder druk door een krampachtig gelijkheidsdenken. Ik ben niet zo positief als Harinck over de huidige discussie. Er is toch een duidelijke tendens om godsdienst een plaats in het publieke domein te ontzeggen. De touwtjes worden aangetrokken.”
Volgens de SGP-politicus heeft dat te maken met een verkeerde visie op wat de scheiding tussen kerk en staat zou moeten inhouden. „In het oorspronkelijke idee gaat het vooral om de vrijheid van de kerk tegen inmenging van de staat. Opvallend is ook dat je de scheiding niet tegenkomt in de grondwet en nauwelijks in allerlei handboeken over het staatsrecht. Je moet dus wel goed weten waarover je het hebt als je deze scheiding wilt aanduiden als een van de pijlers van ons constitutionele bestel.”
Liever dan aan te haken bij het kuyperiaanse model grijpt Van der Staaij terug op Groen van Prinsterer, die in zijn tijd al waarschuwde voor „de revolutionaire invulling van het begrip scheiding kerk en staat.” „De zogenaamde scheiding, zo zij veeltijds aangeprezen wordt, is de vereniging met onverschilligheid en ongeloof en leidt tot onverdraagzaamheid en vervolging van al wat zich naar de praktikale eisen van het ongeloof niet voegt”, zo citeert hij Groen. „Een verrassend actuele analyse.”
Hoofddoekjes en rokken
Ds. W. Visscher, predikant van de gereformeerde gemeente van Amersfoort en initiatiefnemer van het platform ter bescherming van de onderwijsvrijheid, is het helemaal met Van der Staaij eens. „De kritiek dat mijn initiatief te defensief zou zijn, krijg ik vaker. Maar eerlijk gezegd vind ik dat de kop in het zand steken. Volgens mij heb je dan echt niet in de gaten wat er aan de gang is en hoe ver we op dit moment al zijn. Lees NRC Handelsblad, kijk naar de stemming in de Tweede Kamer: de gevaren vallen absoluut niet mee.”
Met betrekking tot de onderwijsvrijheid verwacht ds. Visscher problemen nu het kabinet talmt met een notitie en PvdA en VVD over het onderwerp gaan congresseren. „En neem die discussie over de hoofddoekjes. Ik ben het voor honderd procent eens met L. M. P. Scholten, die onlangs opmerkte dat de rokken van reformatorische meisjes en vrouwen het volgende twistpunt vormen.” Dat de LPF vorige week nog alleen stond tegen de hoofddoekjes, stelt de predikant allerminst gerust. „Kijk over een paar jaar nog maar eens waar we dan staan.”
Voor ds. Visscher spreekt het boekdelen dat zelfs prominenten als VVD’er Dijkstal en PvdA’er Wallage, „toch bepaald geen christenen”, zich zorgen maken over de intolerantie die zij aantreffen binnen hun partijen. „Dan moet je toch alert zijn?” Hij geeft overigens toe dat een defensieve houding alleen onvoldoende is. „Ik heb er ook steeds voor gepleit dat we daarnaast actief uitdragen dat onze levensbeschouwing niet haaks staat op de belangen van de samenleving, maar juist goed is voor die samenleving.”