Binnenland

Verkracht op eerste kerstdag

In de vroege morgen van eerste kerstdag 2012 wordt Marliz van der Spek (21) uit Vuren op gewelddadige wijze verkracht. Het verandert haar leven fundamenteel. Het onbezorgde maakt plaats voor een diepgewortelde angst. „Toch geloof ik dat het me niet toevallig is overkomen.”

Huib de Vries

26 December 2015 08:07Gewijzigd op 16 November 2020 00:19
Marliz van der Spek: „Ik was radeloos door de angst, pijn en vernedering.” beeld RD, Anton Dommerholt
Marliz van der Spek: „Ik was radeloos door de angst, pijn en vernedering.” beeld RD, Anton Dommerholt

„Ik was net begonnen met mijn opleiding voor verzorgende, een combinatie van werken en leren. In Gorinchem had ik een baan gevonden, in een woon-zorgcentrum. Op eerste kerstdag had ik een vroege dienst; om kwart over zes zat ik al op de fiets. Er viel een miezerige regen. In een bocht van het fietspad naar Gorinchem zag ik een jongen staan. Even had ik de neiging om terug te gaan, maar ik dacht: Wat moet ik tegen mijn collega’s zeggen als ik te laat kom?

Toen ik hem passeerde, sloeg hij me tegen de grond. Ik schreeuwde om hulp, maar hij kneep mijn keel dicht en zei: „Als je niet meewerkt, maak ik je dood.” Hij liet me naar een brug over de Linge lopen. In een inham eronder moest ik me uitkleden en heeft hij me op alle mogelijke manieren verkracht. Ik was radeloos door de angst, pijn en vernedering, maar bedacht nog wel dat ik goed moest kijken naar de kleren en schoenen die hij aanhad. Na een halfuur, voor mijn gevoel uren, zei hij dat ik me weer kon aankleden, waarna hij me een hand gaf en me het talud op hielp. Bovenaan vroeg hij een vuurtje voor een siga­ret. Heel bizar. Hoe ga ik dit aan mijn familie en vrienden vertellen? dacht ik.

Intussen belde een collega, om te vragen waar ik bleef. Ik mocht niet opnemen, maar vreemd genoeg pakte hij mijn telefoon niet af. Toen hij weg was, werd er opnieuw gebeld en heb ik m’n collega verteld wat er gebeurd was. Met een paar minuten was ze bij me, iets eerder dan mijn moeder. Die was helemaal over de rooie. Huilend en bibberend deed ik mijn verhaal. Inmiddels was ook de politie gearriveerd. Die vroeg als eerste om een signalement. We moest blijven wachten tot de technische recherche er was. Terwijl we daar stonden, kwam het bericht binnen dat de dader zo goed als zeker was gepakt.

Op het politiebureau in Dordrecht werden we opgewacht door twee zedenrechercheurs, geweldig aardige mensen. Ook in de periode erna heb ik heel goede ervaringen met de politie opgedaan. Na het verhoor heeft een vrouwelijke forensisch arts me in een kamertje op de kraamafdeling van het ziekenhuis onderzocht en overal monsters genomen. Pas daarna mocht ik me douchen en schone kleren aantrekken. Al die tijd rook ik zijn luchtje, heel smerig. Met de politie moest ik dezelfde middag terug naar de plaats van het delict, om dingen aan te wijzen. Dat vond ik vreselijk. ’s Avonds om zes uur was ik pas weer thuis. Drie dagen later belde Sonja, de vrouwelijke rechercheur, dat de dader had bekend. Het was een jongen uit een zwak sociaal gezin in het buurdorp Spijk. Hij had de hele nacht gefeest en was op weg naar huis. Het ging hem niet speciaal om mij; ik was op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats.

Op advies van de politie hebben we contact opgenomen met slachtofferhulp. Die stuurde meteen een man en een vrouw: Hennie voor de emotionele be­geleiding en Frank voor het regelen van allerlei praktische zaken en uitleg over de juridische procedure. Op het gebied van rechtszaken waren we zo groen als gras. Eerst waren er twee pro-formazittingen. De echte rechtszaak vond pas eind 2013 plaats. Ik wilde gebruikmaken van mijn spreekrecht en heb een tekst opgesteld, samen met een daarin gespecialiseerde medewerker van slachtofferhulp. De dader zat vlak bij me toen ik het stuk voorlas, met z’n hoofd naar beneden. Wat een zielige figuur, dacht ik. Zijn moeder begon tijdens het voorlezen van de brief ontzettend te huilen. Verder was het doodstil. De dominee had de zondag voor de rechtszitting voor me gebeden. In zijn gebed verwees hij naar Psalm 91, waarin wordt gesproken over bijstand door de engelen. Die heb ik echt ervaren. Heel vlot en duidelijk las ik de brief voor, terwijl ik verschrikkelijk zenuwachtig was.

De dader is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, tbs met dwangverpleging en een geldboete. Dat vonnis deed voor mij recht aan het delict, vooral door de tbs. Van gevangenisstraf wordt niemand beter. Ik had eigenlijk medelijden met hem, en was blij dat ze hem gingen behandelen. Na de rechtszaak heb ik zijn moeder even een hand gegeven. Ze sloeg haar armen om me heen. Mijn vader liep weg, die had geen behoefte aan contact met de familie. De dader betuigde in de rechtszaal spijt, maar op de valreep ging hij toch in hoger beroep. Dat ervoer ik als een trap na. In november 2014 is hij door het gerechtshof in Den Haag tot dezelfde straf veroordeeld en was het juridische traject eindelijk achter de rug.

Psychisch ben ik nog steeds niet de oude. Vroeger was ik nooit bang, nu leef ik geen dag zonder angst. Ik zal nooit in m’n eentje op de fiets stappen. Pas maakte ik een wandeling en kwam ik op een rustige plek een man tegen. Dan voel ik me innerlijk bevriezen. Hetzelfde heb ik als ik met een onbekende man in een lift sta. Mijn autodeuren gaan automatisch op slot als ik wegrijd, maar dan nóg ben ik bang. Ik haal me allerlei scenario’s in het hoofd, wat er zou kúnnen gebeuren. De gesprekken met een hulpverlener van Eleos hebben dat niet veranderd.

Door alle toestanden heb ik mijn opleiding net niet gehaald. Toch geloof ik dat die verkrachting me niet toevallig is overkomen. Het was een waarschuwing van Boven: ga eens nadenken over het doel van je leven. Met het geloof had ik het een beetje gehad. Door de gebeurtenis op die eerste kerstdag ontdekte ik dat ik niet zonder God kan. In Jesaja 54 staat: „In een kleine toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij over u ontfermen, zegt de Heere, uw Verlosser.” Dat vind ik een heel troostende tekst. Mijn ouders zijn ook sterk veranderd. Vroeger ging het hun vooral om de buitenkant van het geloof, nu is het voor hen een levend iets. Die verkrachting is daar het middel voor geweest. Daarom kan ik er niet echt boos om zijn. Hoe het in mijn eigen leven zit, weet ik niet goed. Daarom heb ik besloten een jaar als diaconaal vrijwilliger te gaan werken. Dat geeft me de rust om over de dingen na te denken. Ik zou wel belijdenis willen doen, maar dan moet het geloof echt alles voor je zijn.

Ooit hoop ik te trouwen en moeder te worden. Daar ben ik nu nog niet aan toe. Een tijdje geleden had ik via de app een poosje contact met een jongen. Toen hij een afspraak wilde maken, heb ik het afgekapt. Dan wordt het eng. Sinds kort loop ik weer bij een christelijke psycholoog. Alleen red ik het niet. Een paar weken terug kreeg ik van het Informatiepunt Detentieverloop het bericht dat de dader binnenkort zijn eerste begeleid verlof krijgt. Dan komt alles weer heel dichtbij. Niet dat ik verwacht dat hij mij iets wil aandoen, maar je weet het nooit. Misschien is hij in die drie jaar wrok gaan koesteren.

Eerste kerstdag zal voor mij nooit meer zijn als vroeger. Vorig jaar ben ik met de auto terug­gegaan naar de plek waar het is gebeurd. Ik weet zelf niet goed wat ik daar dan zoek. Misschien doe ik het vanuit een stukje ongeloof. Is het allemaal wel echt gebeurd? Het blijft heel onwezenlijk. Het is mijn gebed dat God wat gebroken is, weer nieuw maakt.”


Gezegend door een misdrijf

Als om kwart over zeven de telefoon gaat, denkt Gerdine van der Spek dat dochter Marliz voor iets onschuldigs belt. In plaats daarvan hoort ze haar oudste dochter snikken: „Mama, ik ben verkracht.” In haar pyjama en op pantoffels springt de boerin uit Vuren met Annegreet, haar tweede dochter, in de auto. Echtgenoot Cor is bezig met het melken van de koeien. „Met een noodvaart zijn we naar de plek van het misdrijf gereden. Daar stond Marliz op de dijk, besmeurd, de knieën kapot en het haar in de war. Afschuwelijk, maar mijn eerste gedachte was: ze lééft nog. Kort ervoor was de moordenaar van Marianne Vaatstra opgepakt.” Achter de politiewagen, met daarin haar twee dochters, rijdt ze naar Dordrecht. „Toen drong de situatie pas tot me door en heb ik geschreeuwd: „O God, help ons.” Op het politie­bureau zijn we allemaal verhoord. Cor, die inmiddels ook was gearriveerd, heeft Annegreet meegenomen. Marliz en ik zijn naar het ziekenhuis gebracht. Daar heb ik een paar uur zitten wachten, in mijn pyjama en met ongekamde haren. Niemand vroeg iets. Ik voelde me zo intens eenzaam. Wat ons nog te wachten stond, kon ik niet overzien. De dagen erna raakte ik helemaal in paniek als het donker werd.”

Cor voelt na het misdrijf een innerlijke woede die hij van zichzelf niet kent. „Als ik die knaap in handen had gekregen, was hij er niet meer geweest. Het laat zien wat er diep in je hart leeft.” Het maakt hem nog steeds emotioneel als hij eraan terugdenkt. Omdat het misdrijf tijdens de rechtszaak tot in detail zal worden benoemd, vertelt Marliz haar ouders op advies van de rechercheur wat er allemaal is gebeurd. „Eerst wilde ze dat niet, maar na afloop was ze enorm opgelucht.” Vanuit de hersteld hervormde gemeente van Spijk wordt het gezin overspoeld door steunbetuigingen. „Vooral aan een inmiddels overleden ouderling hebben we veel gehad. Die voelde onze emoties heel goed aan.” De wraakgevoelens bij Cor verdwenen geleidelijk. „Maar de onschuld is er bij ons af. We laten de kinderen niet meer door het donker fietsen.”

Toch kreeg de zwarte wolk in hun leven een gouden rand. „We lazen in de Bijbel en gingen naar de kerk, maar inhoudelijk zei het ons weinig. Door het gebeuren met Marliz is dat veranderd.” Van een verplichting werd bidden voor Gerdine een behoefte. „Ik kreeg voor het eerst een binnenkamer”, zegt ze met betraande ogen. „Dat is gelukkig zo gebleven.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer