Milde variant vogelpest op Brabants pluimveebedrijf
Op een pluimveebedrijf in Steenbergen (Noord–Brabant) is een milde variant van het vogelpestvirus aangetroffen. Het ministerie van Landbouw heeft donderdag de ruim duizend dieren op de boerderij laten doden.
De dieren van het Brabantse bedrijf werden onderzocht omdat de eigenaar eenden had gekocht van de eendenfokkerij in Lopik (Utrecht). Daar werden maandag al ruim achthonderd eenden afgemaakt omdat bij een periodieke controle sporen van het virus waren aangetroffen. Uit voorzorg is ook het pluimvee op het Steenbergse bedrijf geruimd. Het gaat om 442 eenden, 531 kippen, vijf kalkoenen, negen ganzen en 77 vleesduiven.
Het is het derde pluimveebedrijf in Nederland in een week tijd waar in dieren antistoffen tegen het vogelpestvirus zijn aangetroffen. Eerder al gelastte het ministerie 22.000 leghennen in het Groningse Uithuizermeeden en de eenden in Lopik uit voorzorg te doden. Volgens een woordvoerster van het ministerie worden de dieren op een aantal bedrijven, die contact hebben met de boerderijen in Lopik en Steenbergen, nog onderzocht.
Nederland heeft niet de (Europese) plicht de dieren met de milde vorm van de dierziekte te doden. Minister Veerman van Landbouw stelde donderdag in overleg met de landbouwcommissie van de Tweede Kamer dat hij wil vasthouden aan deze gang van zaken om zo te voorkomen dat een agressiever variant van de vogelpest opnieuw kan toeslaan, zoals vorig jaar gebeurde. Vroeg signaleren en ingrijpen is daarbij volgens de minister belangrijk.
Omdat uit onderzoek inmiddels is gebleken dat de eenden van het Utrechtse pluimveebedrijf uit het buitenland afkomstig zijn, wil Veerman andere Europese landen aansporen het Nederlandse voorbeeld hierin te volgen en ook „actief" te zoeken naar de milde vormen van de vogelpest.
De keuze om vroeg in te grijpen heeft de steun van verscheidene fracties in de Tweede Kamer, zo bleek donderdag bij het overleg. Wat betreft CDA–Kamerlid Ormel worden pluimveebedrijven waar de dieren buiten lopen, extra gecontroleerd, zo mogelijk eens per maand. Ook de sector, die zelf de motor achter het monitoringsprogramma is, staat achter de aanpak van het ministerie.