Kerk & religie

Portret van twee devote onderwijshervormers in het IJsseldal

De beweging van de moderne devotie heeft in steden langs de IJssel veel betekend voor het onderwijs. Hoe weinig we ook weten van de kwaliteit van de scholen in de 14e eeuw, één ding is zeker: met de broeders des gemenen levens braken er nieuwe ideeën en praktijken door in de oude scholen. Een portret van twee leiders in dat vernieuwingsproces: Johannes Cele en Alexander Hegius.

dr. Harm Veldman

24 November 2015 19:51Gewijzigd op 15 November 2020 23:35
Het voormalige hospitium van het klooster van Aduard. beeld Wikimedia
Het voormalige hospitium van het klooster van Aduard. beeld Wikimedia

Johannes (of Jan) Cele werd omstreeks 1350 geboren in Zwolle en was daarmee een tien jaar jongere tijdgenoot van Geert Groote. Hij zou Groote ontmoeten tijdens zijn studie aan de Latijnse school in Deventer, maar pas na diens bekering zouden ze een reis naar Parijs maken (1377) om boeken te kopen voor de nieuwe levensvulling van Groote.

Cele was een telg uit twee vooraanstaande families uit Zwolle, de families Stobbe(n) en Ten Weerde. Hij kreeg gelegenheid om de eerste beginselen van het Latijn te leren, al gebeurde dat toen nog aan de oude parochieschool in Zwolle. Later verkaste hij naar de beter bekendstaande Latijnse school in Deventer. Met de daar opgedane kennis was het gebruikelijk een Europese studiereis te maken; dat werd eerst Praag en daarna (vermoedelijk) ook Parijs. Daar moet hij de graad van magister artium hebben behaald: meester in de vrije kunsten – met de daaraan gekoppelde bevoegdheid les te geven.

In 1377 werd Cele door het stadsbestuur van Zwolle benoemd tot rector van de Latijnse school. Hij bleef in functie tot het eind van zijn leven. Cele stierf op 9 mei 1417 en werd begraven in zijn geliefde Windesheim. De Latijnse school waaraan hij verbonden was bestaat nog, en heet nu Gymnasium Celeanum.

Vernieuwing van het onderwijs

Korte tijd na zijn aanstelling als rector maakte Jan Cele met zijn vriend Geert Groote de reis naar Parijs. Op de terugweg deden ze –voorzien van diverse boeken– interessante adressen aan, zoals het augustijner klooster Groenendael in het Zoniënwoud onder Brussel. Daar woonde de oude en befaamde mysticus Jan van Ruusbroec (1294-1381), die als prior optrad. Hun ontmoeting leidde er bijna toe dat Cele zich in deze kloostergemeenschap wilde laten opnemen, maar Groote wist hem daarvan te weerhouden. Buiten het klooster zou Cele veel meer voor kerk en onderwijs kunnen betekenen. Het onderwijs moest verbeterd worden – en daardoor ook kerk en maatschappij.

Terug in Zwolle ontwikkelde Cele zijn plannen. Voor de Latijnse school waren er goede plannen, maar veel structuur was er eigenlijk niet. De rector wilde zijn school vernieuwen en een bredere functie –voor kerk en samenleving– laten vervullen in Zwolle zelf en in de wijde omgeving. Daartoe voerde Cele –stap voor stap– een weldoordachte reorganisatie door met een goed opgezet leerplan. En met de volgende praktische uitwerking:

lIn plaats van lesgeven en les ontvangen in één grote groep werd het jaarklassensysteem ingevoerd; deze scheiding van leerjaren –in lager, middelbaar en hoger onderwijs– werkte organisatorisch en onderwijskundig positief: het geheel werd beter beheersbaar.

lVoor toelating tot en bij afsluiting van een leerjaar werden examens ingevoerd – de eisen werkten een toenemende mate van doelgericht werken in de hand.

lDe lessen begonnen om zes uur in de ochtend, ook op zaterdag; de lestijden werden onderbroken door pauzes, waarin de leerlingen voldoende tijd kregen om te eten en te drinken en de (kruiden)tuin in konden voor enig onderhoudswerk. Ze mochten zich ook met een spel vermaken.

lIn plaats van één of twee meesters voor de hele school moest er een korps van vakbekwame docenten komen; elke docent kon door zijn specialisme via zijn colleges de scholieren trainen in de beginselen van zijn vak. In de lagere klassen werden de beste leerlingen uit de hoogste klas aangesteld om les te geven.

lInvoering van een systeem waarbij de verantwoordelijkheid voor het leerproces bij meerdere personen en instanties kwam te liggen, met als winstpunt de grotere samenhang van het onderwijs door regelmatige interne controle.

lDe zang van de gregoriaanse liederen werd verbeterd. Cele was muzikaal zeer begaafd; hij was ook organist van de Grote of Sint-Michaëlskerk in Zwolle.

lEr werd studiebegeleiding ingevoerd, waarbij iedere docent –als mentor– met een klein aantal leerlingen de lesstof per dag repeteerde.

lIn of bij de school moest een internaat –een fraterhuis– worden ingericht voor degenen die van ver kwamen.

Toen deze nieuwe dingen in Zwolle gerealiseerd werden, bleken ze heel goed aan te slaan. Van een onbekend schooltje groeide ”de school van Cele” uit tot een instituut dat zijn leerlingen betrok uit heel Noord-Nederland en tevens uit Utrecht en Holland; zelfs vanuit Brabant, Vlaanderen en Luik, uit het Rijnland en het aan Oost-Nederland grenzende Westfalen kwamen ze naar Zwolle. Volgens oude berichten werd de Zwolse school in sommige jaren bezocht door bijna duizend leerlingen.

Geloof en onderwijs

Jan Cele was een rector van uniek formaat. Bij hem zag men een duidelijk verband tussen het christelijk geloof en het schoolgebeuren. In de lijn van de inzichten van de moderne devoten zag hij leerlingen als schepselen en kinderen van God die zo goed mogelijk moesten worden opgeleid om in kerk en maatschappij hun taken te vervullen. De ongedisciplineerde leerlingen werden stevig aangepakt om zich aan de regels te houden; bij weigering werden ze verwijderd.

Van de broeders des gemenen levens had men geleerd dat het noodzakelijk is om dicht bij God te leven en tot zegen van hun medemensen te zijn. Juist omdat er op Latijnse scholen kinderen uit vaak voorname families zaten –of dat de kinderen later zelf een leidinggevende functie kregen– was het zaak om hun levensvisie zo scherp mogelijk te formuleren en dat de jongens goed in te prenten.

Invloed

Door dit leerplan –door Cele ontworpen– werd de Zwolse school in heel Europa bekend. Het kwam zo ver dat dit als model door andere Latijnse scholen werd overgenomen, onder meer in Den Bosch, Luik, Leuven en Straatsburg. In laatstgenoemde stad was in de tijd van de Reformatie Johannes Sturm, rector van het gereformeerd gymnasium, een vurig verdediger van de onderwijsprincipes van Jan Cele. Die werden later in Genève gerealiseerd ten tijde van Calvijn en zijn vriend de classicus Mathurin Cordier. Ook in diverse Duitse regio’s ten oosten van de Rijn werden Latijnse scholen ingericht naar de principes van Jan Cele. En toen in 1575 de Leidse academie van start ging, kwamen de denkbeelden uit het leerplan van Cele in verdiepte en verrijkte vorm weer terug in Nederland.

Alexander Hegius

In 1439 of 1440, ruim twintig jaar na het overlijden van Cele, werd in het Westfaalse Burgsteinfurt een jongetje geboren met de naam Alexander Heck (of Heek). Hij koos later voor de naam Hegius; dat is vermoedelijk gebeurd toen hij op de Latijnse school in Münster zat. Alexander ging na Münster naar het Noord-Duitse Rostock, waar hij van 1456 tot 1463 aan de universiteit studeerde. Terug in zijn geboorteregio werd hij benoemd tot rector van de Latijnse school in Wesel, en na 1474 leidde hij eenzelfde instelling te Emmerich. In 1479 ontmoette hij de Groninger christenhumanist Rudolf Agricola, met wie hij bevriend raakte. Agricola leerde Hegius de Griekse taal. Van grote betekenis was ook het regelmatige contact met Thomas a Kempis in Zwolle. Deze was toen al beroemd door zijn werk ”De Imitatione Christi” (Over de navolging van Christus). Door hem kwam ook Hegius te staan in de traditie van de moderne devotie.

Rector in Deventer

In 1485 werd Alexander Hegius benoemd tot rector van de Latijnse school te Deventer, uitgaand van het kapittel van de Lebuïnuskerk. Daar bleef hij tot het eind van leven in 1498. In deze jaren kwam deze school tot grote bloei – de leerlingen kwamen van heel ver buiten Deventer. Dat had in de eerste plaats te maken met het enthousiasme van docent Hegius. Maar ook golden daar de door Jan Cele ontworpen regelingen als leerplan voor de onderwijsvernieuwing op de Latijnse scholen. Ook wist Hegius het voor elkaar te krijgen dat behalve het Latijn ook het Grieks in het lesprogramma werd opgenomen. Dat was in die tijd een novum, maar werd geaccepteerd omdat het helemaal paste in de ideeënwereld van renaissance en humanisme. Met de wijsheid van de ouden, waarbij Bijbel de eerste plaats diende in te nemen, zou de samenleving haar christelijk karakter kunnen behouden en versterken. Hierover schreef Hegius ook diverse traktaten die hij liet drukken door de man bij wie hij in huis woonde: Richard Pafraet, de eerste boekdrukker in Deventer.

Een van de belangrijkste steunpilaren voor Hegius’ onderwijs was Johannes Oostendorp, kanunnik aan de Sint-Lebuïnuskerk en schoolbestuurder. Hij stond volledig achter de plannen voor onderwijsvernieuwing. Vandaag de dag kent Deventer de Alexander Hegius Scholengemeenschap met zo’n 3000 leerlingen.

Hegius heeft honderden leerlingen gevormd; onder hen de grote Erasmus en verder ook studenten die zelf later docent of rector werden, zoals Nicolaus Lesdorp (Groningen), Gerardus Listrius (Zwolle, Amersfoort), Johannes Murmellius (Alkmaar), Gerardus Noviomagus of Geldenhouwer, (hoogleraar Marburg), Hermanus Buschius (Hermann von dem Busche, hoogleraar Marburg). Als laatste oud-leerling kan genoemd worden Adriaan van Utrecht, die als paus Adriaan VI in de begintijd van de Reformatie de kerk wilde terugleiden naar het zijns inziens juiste spoor.

Vriendenkring

Hegius had veel vrienden, hij was een aangename persoonlijkheid. Hij bezocht geregeld de bijeenkomsten van de Aduarder kring waar hij –in het befaamde bernardijner klooster– met Rudolf Agricola, Wessel Gansfort en vele anderen discussieerde over de veelal zorgelijke situatie van kerk, theologie en onderwijs. De daar gevoerde gesprekken hebben de basis gelegd voor vernieuwing van kerk en theologie in de sfeer van het Bijbels-humanisme.

Bij dit alles hield Hegius er een sobere levensstijl op na. Centraal stond bij hem het onderwijs, dat hij zo goed mogelijk wilde organiseren. Vaak was hij tot diep in de nacht bezig met de uitwerking van zijn ideeën. Hij wilde dat zijn leerlingen correct Latijn kenden – dat was dan niet alleen het kerklatijn, maar vooral het klassieke Latijn van Vergilius en Cicero. De leerlingen zouden immers niet alleen in de kerk gaan dienen, maar minstens zo veel in functies bij de overheid (bestuur, rechtspraak, onderwijs).

Het levenswerk van Hegius als onderwijsman heeft veel mogen betekenen voor de toekomst van kerk en onderwijs: een open, kritische houding tegenover oude tradities en nieuwe ontwikkelingen, waarbij de Bijbel als eerste richtsnoer werd gezien om goed te mogen leven voor Gods aangezicht.

Deel 3 in de serie ”Nederlandse wegwijzers naar de Reformatie”.


Lees ook

Geert Groote als confronterend prediker, Reformatorisch Dagblad (22 september 2015)

Een “groote zoon” uit Deventer, Reformatorisch Dagblad (15 september 2015)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer