Joodse zussen herdenken vermoorde familieleden met Stolpersteine
LEEK. „Het Groningse Leek was vroeger het Jodendorp, nu woont er nog maar één Jood”, vertelt de Joodse Selma Denneboom (89). Ze kwam samen met haar zus Hertha (84) vanuit Israël naar haar oude woonplaats voor de plaatsing van de Stolpersteine, vorige week dinsdag.
Met deze zogeheten struikelstenen worden mensen gewezen op slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog.
Selma: „Wij voelen ons nog steeds met Leek verbonden vanwege de Joodse school, die de herinnering aan de Joodse gemeenschap levend houdt en mede voor deze stenen zorgde.” „Ik weet nog hoe we op sabbat in het park bij Leek wandelden”, vertelt Hertha, die sinds 1947 in Israël woont. „Later mochten we als Joden niet meer het park in.”
Toen de Tweede Wereldoorlog in 1940 uitbrak, was ze 9 jaar en haar zus Selma 14. Het gezin probeerde dat jaar naar Engeland te vluchten, maar het was al te laat. Ze waren bij familie in Rotterdam, maakten het zware bombardement mee en konden de overtocht niet meer maken. „Het leven veranderde al snel na het uitbreken van de oorlog”, aldus Hertha. De kleding- en manufacturenzaak Denneboom, een familiebedrijf onder leiding van hun vader Herman en oom Bram, werd in 1941 gesloten.
„Joden kregen geen winkelvergunning meer”, legt Selma uit. „Ik herinner me nog dat we op 5 oktober in de hoedenkamer van de zaak de verloving van onze oudere zus Duifje vierden. De winkel was toen al gesloten.”
Onderduiken
„We moesten onze radio inleveren en werden verplicht om naar een speciale Joodse school in Groningen te gaan. Toen onze vader in 1942 werd opgeroepen, besloten we onder te duiken.”
Alle Joodse mannen tussen de 18 en de 55 jaar waren verplicht om zich te melden voor de werkkampen. Op 7 juli gingen vader Herman en oom Bram. Hertha herinnert zich dat haar vader op de dag dat hij de oproep kreeg zenuwachtig bij de haard zat. „Het is niet erg, we gaan naar een werkkamp”, zei hij met tranen in de ogen.
De 16-jarige Selma nam zich voor niet meer te lachen tot ze wist wat haar vader in dat kamp zou overkomen. „Wij doken onder. Hertha deed dat samen met onze moeder bij een familie in Zeist. Ik kwam terecht bij een ander gezin in die plaats.”
Hertha: „Ook al woonden we in dezelfde buurt, toch was het niet gemakkelijk om elkaar te zien.” Selma knikt: „Als we bijvoorbeeld allebei in de rij bij de bakker stonden, spraken we niet met elkaar. We mochten immers niet samen worden gezien.” Hertha: „We praatten met onze handen.”
Tot de Bevrijding kon Selma op hetzelfde adres blijven wonen. Hertha niet. „Ik herinner me nog dat ik bij een strenggereformeerde familie in huis kwam. Ze stonden bij de deur en zeiden: „Wij nemen jullie in naam van Jezus in huis.” Met hun kleindochter Ria Huijser-Verhoef heb ik nog steeds contact. Ze zocht me twee keer in Israël op.”
De zussen zaten 2,5 jaar ondergedoken. „Al die tijd wisten we niet hoe het met onze familieleden was. Ik besefte dat ik hen misschien nooit zou terugzien”, vertelt Hertha. „Na de oorlog hing het Rode Kruis op veel plaatsen namenlijsten van slachtoffers op. Toen wisten we het zeker: we zien hen niet weer.”
Kledinghanger
Hun zus Duifje trouwde nog voor haar wegvoering in 1942. Op 22 maart 1945 is ze vermoord in Bergen-Belsen; slechts 22 jaar oud. Opa Hartog Denneboom werd op 6 november 1942 op transport gesteld naar Auschwitz en is drie dagen later gestorven. Vader Denneboom werd in Auschwitz vermoord. Een vrouw die in de buurt van Auschwitz woont, zag kortgeleden een kledinghanger van de firma Denneboom in het herdenkingscentrum van dat voormalige concentratiekamp. Een familielid had deze meegenomen.
Selma: „De Duitsers vermoordden in totaal 33 familieleden. Wíj hadden elkaar en onze moeder nog. Veel andere Joden moesten zonder ouders verder.”
Na de Bevrijding gingen de zussen samen terug naar Leek. „We namen in Groningen de Drachtster tram naar Leek. De conducteur herkende ons: „De meisjes Denneboom zijn terug.” Hij was blij dat hij Joodse Leeksters zag die de oorlog hadden overleefd.”
Ze mochten weer in hun ouderlijk huis wonen, hun zieke moeder kwam pas later. Hertha: „De gemeente gaf hulp. Het huis werd schoongemaakt. We kregen in beslag genomen meubels van NSB’ers. Anderen zochten meubels voor ons uit zoals de bezetter vroeger alle Joodse huizen leeghaalde en onze meubels uitzocht. Moeder heeft de modezaak voortgezet. Selma hielp haar daarbij.”
Joodse staat
Hertha kon met een jeugdgroep in 1947 naar Palestina. „Wij komen uit een zionistische familie”, vertelt Hertha. Veel zionisten probeerden al voor de oorlog naar Palestina te emigreren om daar hun droom te verwezenlijken: het oprichten van de Joodse staat.
De ”hachsjara”-beweging, waarbij Duifje zich al had aangesloten, zag het oprichten van een Joodse staat als enige antwoord op het groeiende antisemitisme in Europa. De zogeheten Palestina-pioniers van de jongerenbeweging bereidden zich door het volgen van een landbouwopleiding voor op emigratie en het opbouwen van een nieuw bestaan. De opleiding was ook een vereiste om het Britse immigratievisum, het Palestina-certificaat, te krijgen.
Selma: „Ik kwam in 1948, vlak voor de oprichting van de Joodse staat, in het land aan. Moeder volgde een jaar later.” Beide zussen kwamen terecht in een kibboets in het zuiden. Hertha: „Ik bleef er vier jaar en ben er getrouwd. Selma woonde er zes jaar, trouwde daar en kreeg twee zonen.”
Selma: „Toen mijn jongste zoon tien maanden was, verhuisde ik naar Petach Tikva, ”poort van hoop”. Hertha woonde tegenover mij. We waren blij. Dit was de vervulling van onze droom. We waren bij elkaar tijdens alle oorlogen die we daarna in Israël meemaakten. Nog steeds wonen we dicht bij elkaar.”
„Met Leek voelen we ons nog steeds verbonden vanwege de Joodse school en het museum hier”, vertelt Hertha. Selma vult aan: „Het is onze geboortegrond. We komen regelmatig terug.”
Mijmerend: „Vandaag voelt als een begrafenis. De in de kampen vermoorde familieleden hebben nooit een graf gekregen. Nu zijn er stenen met hun namen op de plek waar ze woonden. Het is alsof we hen vandaag hebben begraven.”
Stolpersteine herdenken Holocaustslachtoffers
De Stolpersteine zijn bedacht en worden gemaakt door de Duitse kunstenaar Gunter Demnig (1947). Hij brengt gedenktekens aan op het trottoir voor huizen van slachtoffers van de Holocaust. Op de stenen zijn de naam, geboortedatum en deportatiedatum van de slachtoffers gestanst en de plaats en datum van hun overlijden.
Het project startte in 1996 met 31 stenen in Berlin-Kreuzberg. Inmiddels plaatste Demnig 55.000 Stolpersteine in 18 landen. Bij de ceremonie in Leek sprak rabbijn David Gaillard de kaddisj uit. Dit Joodse gebed klinkt vaak bij een graf en is ook een lofprijzing. Scholieren droegen fakkels en lazen de levensverhalen van de personen voor. De ceremonie liet ook het winkelend publiek een moment stilstaan.
Bij twee oudere vrouwen kwamen herinneringen boven. „Ik weet nog dat onze klasgenoten met een ster op hun jas niet meer bij ons in de schoolbanken mochten zitten”, vertelt Anja Bos-Siegers. „Ze moesten naar een speciale Joodse school in Groningen.” De andere vrouw herinnert zich hoe Joden uit hun huizen werden gehaald en over straat liepen. „Mijn schoonmoeder gaf hun drinken mee. We voelden dat zij misschien nooit meer zouden terugkomen.”