Grafkelders Sint-Janskerk in Gouda geven geheimen prijs
GOUDA. Een arme Goudse straatjongen, in de 18e eeuw begraven in de rijke protestantse Sint-Janskerk. Ongebruikelijk met zijn hoofd naar het oosten en in een graf dat niet van hem kan zijn. Hoe kan dat? Die vraag stond gisteren centraal bij de onthulling van zijn gezichtsreconstructie in de kerk.
De gezichtsconstructie maakt deel uit van de gisteren geopende permanente tentoonstelling die volledig is gewijd aan recente archeologische opgravingen, gedaan tijdens de restauratie van het koorgedeelte van de kerk in 2014. De jongen, wiens skelet toen werd gevonden, zal voortaan als Jacob door het leven gaan. Het publieksboekje ”Het graf van een straatjongen”, dat ook gisteren verscheen, beschrijft op een fictieve manier zijn leven.
„We hebben diverse volledig intacte grafkelders aangetroffen die toebehoorden aan de elite uit de 17e en de 18e eeuw. Uniek voor Nederland! De vondst van het graf van deze arme jongen stelt ons echter voor veel onopgeloste vragen”, vertelt de Goudse stadsarcheoloog Maarten Groenendijk. „Zijn naam is onbekend. In de grafboeken vonden we wél de naam van degenen die onder en boven hem in de grafkelder zijn begraven, maar niet van hem. De een werd in 1724 begraven en de ander in 1779. Dat hij arm was, hebben we aan de hand van botanalyse kunnen vaststellen. Hij leed aan ondervoeding en was diverse keren ziek.”
Volgens de stadsarcheoloog is er meer wat op armoede wijst. Groenendijk: „Jacob moet vanaf zijn tiende levensjaar al (klei)pijp hebben gerookt. De slijtgaten tussen zijn tanden tonen dat aan. Roken deden oudere personen uit de elite. Jongeren rookten echter hooguit om de honger te stillen.”
Opvallend is ook de oriëntatie van het graf. De stadsarcheoloog: „Normaal werden mensen met hun hoofd naar het westen begraven, omdat men meende dat Christus’ wederkomst vanuit het oosten zou plaatsvinden en de doden Hem in het aangezicht zouden zien bij hun opstanding uit de dood. Alleen bij priesters gebeurde dat niet. Maar hier gaat het om een graf van een jongen van ongeveer 17 jaar die geen priester kon zijn en in een protestantse kerk begraven ligt.”
In het boekje wordt geopperd dat de fictieve straatjongen Jacob bevriend is geraakt met de beroemd geworden regentenzoon Cornelis de Lange van Wijngaarden. Zijn vader zou de jongen op walvisvaart hebben gestuurd, maar daar zou Jacob bij zijn omgekomen. Om toch nog iets terug te doen, zou vader De Lange hem een graf in de kerk hebben gegund. „Niet onmogelijk”, zegt Groenendijk, „maar belangrijk is dat met het verhaal en de professionele reconstructie een jongen uit die tijd letterlijk en figuurlijk een gezicht krijgt.”
Behalve de schedel van de jongen en van een oude vrouw omvat de expositie in de kerk diverse andere vondsten, waaronder manchetknopen die aan de kleding van vrouwen werden aangetroffen, wat gebruiksmaterialen en restanten van grafkisten. Groenendijk: „De vondst van de zeven skeletten van de complete burgemeestersfamilie Van Rietveld is uniek, omdat er in Nederland zelden grafkamers worden opgegraven, laat staan dat de inhoud nog aanwezig is.”
Voorzitter Tom Hage van de stichting Goudse Sint-Jan: „Met de permanente expositie in de kerk vindt er nu een musealisering plaats. Daarbij blijven we respect houden voor de functie van de kerk: de plaats waar de gemeente samenkomt.”