Vlaamse onderzoeker wijst op negatieve effecten aanlandplicht visserij
GENT. De aanlandplicht voor gevangen zeevis, die Europa sinds begin dit jaar gefaseerd invoert, pakt negatief uit voor vogels en aasetende dieren die op de zeebodem leven. Bovendien ontneemt de maatregel jonge vis die anders zou worden teruggegooid in zee, de kans om zich voort te planten. Dat stelt de Vlaamse onderzoeker Jochen Depestele.
Hij pleit ervoor dat het visserijbeleid rekening gaat houden met deze ongunstige effecten op het ecosysteem. Depestele deed metingen op Belgische kotters die met de boomkor visten in de zuidelijke Noordzee. Vanmiddag verdedigde hij aan de Universiteit Gent zijn doctoraalscriptie.
Brussel heeft in 2013 bepaald dat vissers nagenoeg alle vis die ze vangen, aan land moeten brengen. Dat geldt ook voor bijvangst: onverkoopbare soorten en te jonge (ondermaatse) visjes, die tot nu toe na het sorteren weer in zee worden gegooid. De aanlandplicht moet verspilling voorkomen en het herstel van de visstand bevorderen, zo is de gedachte. Het verzet onder vissers is groot. Zij stellen dat de maatregel hen voor grote praktische problemen plaatst, met hoge kosten opzadelt en contraproductief uitpakt.
Volgens Depestele zal de aanlandplicht leiden tot de ontwikkeling van nieuwe, selectievere technieken. Daardoor zal de bijvangst verminderen. Dat is een gunstig ecologisch effect, stelt Depestele.
Maar er is ook een andere kant. Het teruggooien van vis is namelijk niet zonder meer verspilling, blijkt uit Depesteles onderzoek. Tot ruim een kwart van de ongewenste vis wordt opgegeten door zeevogels. Andere dode vis zinkt naar de zeebodem en dient als voedsel voor aaseters zoals krabben, garnalen en zeesterren.
Daar komt bij dat jonge vis na teruggooien een behoorlijke kans heeft om te overleven en zich voort te planten. Depestele stelde dat vast door bijvangst enkele dagen te bewaren in bakken met stromend water. Het blijkt dat de overlevingskans per soort verschilt. Schaal- en schelpdieren zijn het taaist: daarvan blijft driekwart in leven. Bij rog is dat 72 procent, bij kabeljauw 66 procent en bij schol 48 procent. Jonge tong heeft veel meer moeite om er na een kortstondig verblijf aan boord weer bovenop te komen: slechts 14 procent slaagt daar in. Wijting en bolk gaan meestal dood.
Zulke overlevingsproeven kunnen de doorslag geven bij eventuele toekomstige uitzonderingen op de aanlandplicht. Als de overleving van een soort bij een vistechniek boven een bepaalde grens blijft –die Brussel overigens nog moet vaststellen– mag de vis alsnog terug in zee. De waterbakkenmethode is echter arbeidsintensief en kostbaar. Depestele pleit voor de ontwikkeling van een voorspellingsmethode op basis van verwondingen en reflexen die de vis vertoont.
Behalve selectiever vissen pleit de promovendus ervoor om visgronden te mijden als de kans op bijvangst daar op een gegeven moment groot is. Vissers zouden informatie hierover snel aan elkaar moeten doorgeven.