C. van Rijswijk: van ouderwetse komaf
Je moet ’m vaak –heel onbeleefd– in de rede vallen, wil je Van Rijswijk nog een vraag kunnen stellen. Zelden stokt zijn woordenstroom. In allerlei thema’s ziet hij kans om het over zijn grote passie te hebben: geschiedenis. Jaartallen, tijdperken, hij heeft het allemaal paraat. „Wij hebben de les van de geschiedenis door te geven aan het navolgende geslacht, opdat ze hun hoop op God zouden stellen.”
Oud-onderwijsman C. van Rijswijk is 75 jaar. Hij is echter nog kwiek, beweeglijk en alle dagen actief. Hij spreekt met veel gebaren, zit geen moment stil, en loopt tijdens het gesprek vaak naar de boekenkast, om zijn verhaal kracht bij te zetten met wat anderen al geschreven hebben, of om zijn eigen boeken er bij te pakken, ter illustratie van wat hij allemaal bedoelt.
U heeft zo’n 130 boeken geschreven. Hoe bestaat ’t! Zelfs ds. J. J. Poort haalde de honderd nog niet.
„Er zijn ook veel kleine boekjes bij, dus zo indrukwekkend is dat allemaal niet. Ik schrijf graag. En ik heb de tijd. Ik was trouwens altijd wel bezig met iets, voor school, of voor een artikel in ons kerkblad De Wachter Sions. En als ik dan toch al iets geschreven had, kon ik het ook nog wel uitgeven. Soms ging dat in één moeite door.”
Wat wilt u graag doorgeven aan het opkomende geslacht?
„Wie de Heere wil zijn voor Zijn kinderen, in goede dagen en in kwade dagen, in voor- en tegenspoed, bij ziekte en in oorlogstijd. En ook hoe gelukkig dat volk is. Ik probeer een eenvoudige en positieve boodschap in mijn boeken te leggen. Gods volk kent wonderlijke uitreddingen in hun leven en dat mag het jonge geslacht weten ook. We moeten de komende generatie onderwijzen in de oude waarheid, in de waarheid van de vaderen die ons zijn voorgegaan. Opdat ze hun hoop op God zouden stellen.”
Uw boeken worden goed verkocht. Er wordt dus nog wel gelezen?
„Absoluut. Als er niet meer gelezen zou worden, ziet het er hopeloos uit. Lezen is: de weg der middelen gebruiken. De weg om te komen tot een leven met de Heere. De Heere kan lezen gebruiken tot bekering en tot vorming voor het verdere leven.”
Cor van Rijswijk werd geboren op 8 oktober 1939 in Aalburg. „Vijf jaar later moesten we vanwege het oorlogsgevaar evacueren. We woonden vlak bij de vestingstad Heusden, bij de brug over de Bergse Maas. De brug werd in de oorlog tweemaal opgeblazen, in 1940 en in 1944.”
Van Rijswijk loopt naar de kast, komt terug met een stapel boekjes. „Over de oorlogsjaren heb ik de serie over Nolleke geschreven. ”Daar gaat onze brug”, deel 1. ”Nollekes blijde thuiskomst” is deel 10.”
In uw boeken over de geschiedenis voegt u levensverhalen van Gods kinderen in, van Kreupele Betje, ouderling Bertus Schreuders en Aike Versteeg.
„Dat waren kinderen van de Heere. Ze hebben een stempel gezet op het dorpsleven, soms zelfs op de hele streek in het land van Heusden en Altena. Toen we in Veen moesten evacueren en we de kar hadden ingepakt en gereed stonden om te vertrekken, kwam Bertus Schreuders ons vertellen: „Mensen, pak de kar maar weer uit want we hoeven niet weg.” Dat had de Heere hem bekend gemaakt. En Kreupele Betje kreeg tegen het einde van de oorlog van de Heere de woorden: „Hoe kleeft mijn ziel aan het stof.” Direct daarna viel er een brandbom op haar boerderij. Terwijl alles afbrandde, zong ze ’s Heeren lof. Betje was het met God eens geworden. Kijk, díé dingen, de wonderen des Allerhoogsten, die mogen we niet vergeten.”
Onophoudelijk vallen er in het gesprek de namen van oude vromen. Van ouderling Krijn van Gorsel uit Sint Maartensdijk, van de latere predikant J. W. Slager uit Stavenisse, van David Hage en Arie Günther uit Sint Annaland. „Die mensen waren zo wijs, zo toegerust en bedeeld met de vreze des Heeren. Ze hadden een duidelijke bekering meegemaakt waarvan in de hele omgeving een sprake uitging. Zulke mensen zijn weg, je hoort het werk des Heeren bijna niet meer zo vertellen.”
Misschien te somber?
„Dat zou kunnen! We mogen niet moedeloos worden, want de Heere gaat door met Zijn vergaderend werk. Het komt niet op het bijzondere aan, maar op de vraag of iets echt is, of het een waar werk van God is. We doen de jongeren tekort als we zouden doen alsof er geen mensen meer worden bekeerd. Christenen zijn geen zwartgallige mensen, want zij mogen getuigen: „In de grootste smarten, blijven onze harten, in de Heere gerust.” Al komt een christen in de grootste armoede terecht, dan nog kan hij met Paulus psalmen zingen in de gevangenis.”
Van Rijswijk is dankbaar voor zijn „ouderwetse komaf”, maar wil kerkelijk geen scherpslijper zijn. „Ik houd meer van goede eenheid dan van verdeeldheid. Laat ons streven naar eenheid, hoewel, natuurlijk niet ten koste van de leer. We doen geen water bij de wijn, maar het moest wel meer ons gebed zijn of de Heere bijeen wilde brengen wat bijeen hoort. Er kunnen ook onnodige verwijderingen zijn en dat kunnen we ons in deze tijd niet langer veroorloven. Kijk hoe de wereld op komt zetten! Laten we zorgen dat we meer bij elkaar komen. Het zou me zeer verblijden als de kerken elkaar zouden kunnen vinden. Rond de ”Dogmatiek” van ds. G. H. Kersten en zijn verklaring van de Heidelbergse Catechismus zou dat toch moeten kunnen.”
Vader en moeder Van Rijswijk waren eenvoudige mensen. „We waren thuis met drie kinderen. Toen ik de middelbare school had afgerond, kwam de bovenmeester tegen mijn vader zeggen: „Je moet die jongen niet direct aan het werk zetten. Laat ’m verder leren.” Zo kwam ik op de kweekschool in Gouda.”
Zijn opleiding aan De Driestar duurde vijf jaar. Er waren veel onvergetelijke docenten. „Kuijt, Hage, Florijn, Koppejan, Van den Berge. Kuijt was een echte organisator. Hij gaf Bijbellessen. Koppejan gaf Nederlands, Florijn opvoedkunde, Hage maatschappijleer. Die mensen hadden grote kennis en gaven je dingen mee voor je hele leven, waar je altijd wat aan had.”
Hadden Van Rijswijk en zijn Driestarvrienden toch nog vragen op godsdienstig gebied, dan belden ze op zaterdagmiddag naar dr. C. Steenblok in Gouda. „We vroegen gewoon: „Dominee, mogen we even komen?” En dat mocht altijd. De ene keer zaten we in de knoei over twee en drie verbonden, de andere keer over in- en uitwendige roeping. Binnen twintig minuten had dr. Steenblok ons bijgepraat en wisten we weer precies hoe het zat. Soms gaf hij ook advies mee: „Kijk thuis nog ’s even op bladzijde 212 van de ”Redelijke godsdienst” van Brakel.” Of hij zei: „Dat kun je ook vinden op bladzijde 94 van de ”Institutie” van Calvijn”. Steenblok was een en al vriendelijkheid, rechtdoorzee, had een fotografisch geheugen en was misschien ook weleens wat te zwart-wit. Hij rookte graag, maar toen de dokters gingen zeggen dat roken slecht was voor de gezondheid, stopte hij acuut. Want als roken slecht was voor de gezondheid, dan was het ook zonde tegen het zesde gebod. Dat was echt Steenblok.”
Van Rijswijk heeft veertig jaar in het onderwijs gezeten, eerst in Scherpenisse, daarna in Veenendaal, later in Barneveld. „Het was mijn lust en mijn leven. Pas droomde ik dat ik weer een keer voor de klas stond. Ik werd blij wakker. Het was vooral het omgaan met de kinderen waar ik zo van hield. Als ik nu nog door het dorp fiets, dan merk ik dat de kinderen van mij houden. Dat is geen verdienste, maar wel een feit.”
„In het reformatorisch onderwijs zit een zegen”, vindt Van Rijswijk. „Stel je voor, een onderwijzer van een openbare basisschool neemt afscheid van zijn leerlingen uit groep 8. Wat heeft zo’n man te zeggen? Dit: „Nou jongens, het ga jullie goed hoor.” Maar dát is een arme boodschap. Vanuit de Bijbel mag je toch iets anders zeggen. Niet alleen: „Het ga jullie goed”, maar: „Jongens, vergeet het niet, zul je blijven vragen om een nieuw hart?””
We mogen blij zijn met ons reformatorisch onderwijs, zegt Van Rijswijk. „Maar laten we ’t wel reformatorisch houden. Soms ben ik bang dat we de evangelische kant opgaan. Het is tijd om de puntjes weer op de i te zetten.”
Meester Van Rijswijk staat bekend als een meesterverteller. Ontelbaar is het aantal kinderen dat aan zijn lippen hing als hij verhalen ging vertellen. „Vertellen heb ik van huis uit meegekregen. Veel verhalen hoorde ik achter de kachel, van mijn opa, die bij ons inwoonde. Hij vertelde het ene verhaal na het andere. Vertellen boeit, is belangrijker, levendiger nog dan voorlezen. Het verschil tussen vertellen en voorlezen staat gelijk aan het verschil tussen preken en preeklezen. Iedere onderwijzer zou moeten kunnen vertellen. Een onderwijzer die goed vertelt, leert kinderen luisteren. Dat is van belang voor het hele leven, ook voor onze luisterhouding in de kerk.”
Is vertellen te leren?
„Ik heb meer moeten áfleren. Vroeger was ik in mijn vertellen veel te druk, wilde alles tegelijk zeggen. De tien plagen in Egypte zou ik binnen vijf minuten verteld kunnen hebben. Wat ik moest leren is: fraseren, doseren, eerst dit en dan dat en niet alles tegelijk willen zeggen.”
Vertellen is voor Van Rijswijk de grote tegenhanger voor de beeldcultuur. „Kinderen leren als vanzelf kijken, maar ze moeten ook leren luisteren. We zitten midden in de beeldcultuur. Ik heb ook een computer. Voor mij is het een tiepmachien.”
Er zal toch ook wel internet op die tiepmachien zitten?
De bril gaat af en weer op. „Daar zitten ook goede kanten aan. Ik ben bezig met een boekje over Marnix van St. Aldegonde. Als ik een jaartal even niet weet, dan is het even via Google, hup, hup, en je weet het. De informatie is heel dichtbij. Aan de andere kant geldt van de beeldcultuur hetzelfde als van de uitvinding van de boekdrukkunst: het is een stap naar de hemel of een stap naar de hel.”
U heeft erge dingen meegemaakt, de oorlogsjaren, de watersnood in de buurt waar u woonde, en de kerkelijke scheuring van 1953. Wat was ’t ergste?
„Als je kind verdronken is in de watersnood, dan was dat het ergste. En als je jongen gesneuveld is in de oorlog, dan was dat het ergste. Maar de scheuring was ook erg. Vréselijk. Dat doortrok soms het hele sociale leven. Het bracht verwijdering binnen gezinnen en families raakten uit elkaar.”
U bent 75. Om u heen is veel terreur, dreiging, IS, Griekenland, Poetin, chaos.
„Chaos, ja ontzaglijk. Het is een duidelijk teken dat we naar het einde toe gaan. Zelfs wereldse mensen zeggen dat dit niet lang meer duren kan. Dit is een wereld die in het boze ligt. Maar ook hier geldt: we mogen niet somber of moedeloos worden. Want ik geloof dat, waar de Bijbel ook maar komt, in Noord-Korea, China of Rusland, daar werkt de Heere. Hij houdt Zijn Kerk in stand, tot op de laatste dag.”
Sommigen verwachten nog een opwekking.
„God regeert. Maar of er nog een opleving komt, weet ik niet. Gelukkig weten wij daar niets van. Laat ieder zijn eigen verantwoordelijkheid verstaan en bezig zijn in de dingen die middellijkerwijs kunnen meewerken aan ons eeuwig behoud. John Flavel zegt: „Aan het werk, zielen, aan het werk.”
C. van Rijswijk
Cor van Rijswijk werd op 8 oktober 1939 in Aalburg geboren. Na de lagere school en het voortgezet onderwijs bezocht hij De Driestar te Gouda. Van Rijswijk werd onderwijzer in Scherpenisse, daarna in Veenendaal. In 1971 werd hij directeur van de Eben-Haëzerbasisschool in Barneveld. In 2000 ging hij met pensioen. Van Rijswijk schreef naar schatting zo’n 130 boeken en boekjes, over Bijbelse personen en figuren uit de kerkgeschiedenis. Ook werkte hij aan een Bijbelse geschiedenis voor kinderen, in zeven delen. Het echtpaar Van Rijswijk-Slager woont in Barneveld. Ze hebben vijf kinderen en veertien kleinkinderen.