Universiteitsrector Van der Duyn Schouten eindigt loopbaan met twee tropenjaren
Op zijn vraag of de bezoeker zijn huisadres makkelijk heeft kunnen vinden, luidt het antwoord: dankzij de tomtom. „Een mooi voorbeeld van mijn vakgebied: de mathematische besliskunde”, reageert Frank van der Duyn Schouten triomfantelijk. Dinsdagmiddag nam hij afscheid als rector magnificus van de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam, waar hij bijna een halve eeuw geleden als student begon.
Prof. dr. F. A. van der Duyn Schouten zou bijna met pensioen gaan; nog één jaar. Maar zijn weg liep anders. In 2013, vlak voor Pasen, werd hij als rector magnificus naar Amsterdam gehaald, om het vastgelopen VU-schip vlot te trekken.
Om onnodig gereis te voorkomen, sliep de Ridderkerker „gemiddeld drie nachten per week” in een nabij de VU gelegen hotel. „Een offer? Dat vind ik een te zwaar woord. Het waren wel tropenjaren.” Hij glimlacht. „Een poos geleden was er reuring in de media over te hoge declaraties van bestuurders. Aan de VU zullen ze ook weleens gedacht hebben: Dat overnachten kost de universiteit een hoop geld. Maar je doet zoiets niet voor je plezier. Het voordeel was ook dat ik ’s avonds liever afspraken op de universiteit had, dus gewoon doorwerkte, dan dat ik op een kale hotelkamer ging zitten.”
Wat was het probleem op de VU?
„Ik ben binnengehaald omdat het interne gesprek was gestokt. Decanen stonden tegenover het college van bestuur. Ook was er een controverse tussen de twee hoofdtaken van een universiteit: onderwijs en onderzoek. Medewerkers raakten erdoor in verwarring. Dat had z’n invloed op de accreditatieaanvraag waar de VU mee bezig was. Daar moet je als universiteit een zelfevaluatie voor schrijven. Het document dat er lag, was vlees noch vis. Ik ben begonnen met een rondje langs alle twaalf faculteiten en heb ze gevraagd: Wat is uw visie op onderwijs? Daarna ben ik twee maanden in de achtertuin gaan zitten en heb ik opgeschreven wat ik meende gehoord te hebben. Ik heb er een samenhangend verhaal van gemaakt en ben daarover het gesprek aangegaan met alle betrokkenen.”
Wat was de rode draad in uw verhaal?
„Het gesprek over identiteit. Dat vind ik juist voor de VU een cruciaal aspect. Dat moet je niet wegschuiven naar studentenverenigingen, maar dat moet een plek in de collegezaal hebben. Universitair docenten zijn wetenschappers, maar moeten duidelijk zijn over hun levensbeschouwelijke uitgangspunten. Studenten hebben het recht ernaar te vragen.”
Werd u zelf bevraagd op uw levensbeschouwing?
„Niet zozeer bevraagd, maar er lopen weinig mensen op de VU rond die niet weten van mijn christen-zijn. Meestal uitte zich dat praktisch door stilte te vragen bij de maaltijd of door in presentaties, lezingen en persoonlijke gesprekken de verbinding te leggen met God, de Bijbel en het christelijk geloof. De religieuze diversiteit aan de VU is veel breder dan in de tijd van Abraham Kuyper, maar ik heb nooit gemerkt dat anderen mij een beperkte visie verweten. Er is een periode geweest dat de VU moeite had met haar verleden. Identiteit werd onder het tapijt geveegd. Daar sprak je niet over, want we hebben het toch zo gezellig met elkaar. Maar die tijd is voorbij.”
Wat is uw belangrijkste wapenfeit van de afgelopen twee jaar?
„Dat het interne gesprek weer op gang is gekomen. Op veel universiteiten blijft dat beperkt tot een gesprek met hooguit één niveau lager. Het college van bestuur praat met decanen, decanen praten met afdelingshoofden en afdelingshoofden met docenten. Ik vond het juist interessant om als rector met een docent te praten. Als mijn secretaresse daar afspraken voor maakte, ontstond er soms enige zenuwachtigheid. Mensen dachten: Wat heb ik misdaan dat ik bij de rector moet komen? Die sfeer is ongezond voor een onderwijsorganisatie.”
Hoe gaat het nu op de VU met de twee hoofdtaken: onderwijs en onderzoek?
„De verhouding is evenwichtiger geworden. Als een medewerker bevorderd wilde worden, was er een lange lijst met onderzoekscriteria waarop hij werd beoordeeld. Wat het onderwijs betreft, werd er alleen gekeken of er niet te veel klachten van studenten waren. We hebben daarom een systeem bedacht om ook iemands onderwijsprestaties gedetailleerd te beoordelen. Want laten we eerlijk zijn: veel wetenschappelijk onderzoek komt pas tot zijn recht in het onderwijs. Wat heeft de komende generatie eraan?”
Hoe heeft die verhouding zo scheef kunnen groeien?
„Het probleem speelt op alle universiteiten en heeft te maken met de financiering van het wetenschappelijk onderwijs. Vroeger kregen universiteiten al hun geld van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dat is in de loop der jaren veranderd. Medewerkers op universiteiten moeten het geld voor onderzoek zelf bij elkaar sprokkelen door projectaanvragen in te dienen bij de NWO, de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, of bij de Europese Unie. De NWO gaat heel ver en zegt: Als je een beurs wilt krijgen, moet je niet over onderwijs beginnen. Andersom: universiteitsmedewerkers die een geldbedrag voor onderzoek hebben gekregen, gaan naar hun afdelingshoofd en laten zich vrijkopen om minder les te hoeven geven. Het gaat daarbij om substantiële bedragen tot 2 miljoen euro. Zegt het afdelingshoofd nee, dan stapt zo iemand op, met z’n geld, en gaat-ie naar een andere universiteit.”
Wat is de oplossing?
„Vooropgesteld: iedereen die een beurs van de NWO krijgt, verdient hem. Het gaat om de groep die wordt afgewezen. De NWO beoordeelt de aanvragen op een achternamiddag in een kamertje op Hoog Catharijne in Utrecht op basis van een interview van een halfuur. Decanen kennen hun medewerkers vaak al jaren en zouden een rol bij de beoordeling moeten hebben. Ook zou in elke aanvraag een paragraaf moeten staan over de vraag: Wat is de link van dit onderzoeksproject met het onderwijs? Staat zo’n paragraaf er niet in, dan wordt jouw aanvraag terzijde gelegd.”
Wat is er niet gelukt op de VU?
„Ik constateerde tot mijn verbazing dat de VU, maar ook de Universiteit van Amsterdam, wat internationalisering betreft minder ontwikkeld is dan de universiteit in Tilburg, waar ik eerder rector ben geweest. Daar ligt een zekere mate van Amsterdamse arrogantie aan ten grondslag. De studenten komen toch wel, want wie wil er niet in de hoofdstad studeren? Ik had dit punt graag opgepakt, maar dat doet nu mijn opvolger. Het gaat er niet om méér studenten te trekken; 25.000 is de limiet voor de VU. Dat aantal hebben we, maar de diversiteit van de studentenpopulatie zou breder kunnen.”
Nog steeds kiezen veel jongeren de verkeerde studie en moeten ze na een jaar veranderen. Wat is daartegen te doen?
„We hebben daartoe een heel mooi initiatief genomen: het pre-universitycollege. De VU heeft met veertig middelbare scholen in Amsterdam en omgeving afgesproken dat vwo-leerlingen vanaf de derde klas geleidelijk, via direct contact met de VU, worden voorbereid op een universitaire studie. Te veel jongeren gaan rechten, psychologie of economie studeren met een compleet verkeerde voorstelling van zaken. Om dat te voorkomen, gaan vwo’ers colleges volgen op de universiteit en mogen ze bijvoorbeeld hun profielwerkstuk daar maken. Universiteiten hebben het contact met het vwo behoorlijk verwaarloosd. Een docent op de universiteit zei: Ik heb liever dat vwo’ers geen economie hebben gehad, dan hoef ik hen ook niets af te leren. En welke econoom heeft als laatste een lesboek voor het vwo geschreven? Arnold Heertje. Zijn boek is tientallen jaren oud. Dat is symptomatisch voor de afstand die er is gegroeid tussen het vwo en het wo.”
Kan de VU zonder u verder?
„Gelukkig wel. Het zelfbewustzijn is terug. In internationaal vergelijkend onderzoek neemt de VU een mooie plaats in. In de Shanghai-ranking, de meest gezaghebbende, zijn we vorig jaar de top 100 binnengekomen. In Nederland staan we op de vierde plaats. Ik heb het volste vertrouwen in de toekomst van de VU. Mijn opvolger, prof. dr. Vinod Subramaniam, sluit naadloos bij de ingezette koers aan. Hij komt uit India en heeft een uitstekende wetenschappelijke carrière achter de rug.” Met een glimlach: „Is hij kuyperiaan? Nee, hindoe. Maar hij is zich bewust van de traditie van de VU en erkent de verbinding tussen wetenschap en levensbeschouwing. Dat geeft mij vertrouwen.”
Hoe ziet de toekomst van de faculteit theologie aan de VU eruit?
„Juist vorig jaar hebben we besloten deze faculteit niet te laten fuseren met wijsbegeerte en letteren, maar zelfstandig te houden. Alle denominaties in het Nederlandse protestantisme komen op de VU bij elkaar: van hersteld hervormd tot remonstrants. Elke identiteit krijgt de ruimte eigen accenten te plaatsen in een programma dat zestig studiepunten oplevert. Ik vind deze situatie nog steeds de meest aan te bevelen vorm om onze toekomstige predikanten op te leiden. Beter dan theologie studeren in Kampen of Apeldoorn met een beschermende muur eromheen. Als het om jongeren van 12, 13 jaar gaat, ben ik een groot voorstander van reformatorisch onderwijs. Die moet je beschermd laten opgroeien. Maar studenten theologie kunnen een omgeving met meer reuring goed gebruiken.”
Hoe beoordeelt u het plan om een Gereformeerde Theologische Universiteit op te richten?
„Het behoud van de gereformeerde theologie is mij een lief ding waard, maar als dat tot een afzonderingspositie leidt, zal ik jongeren uit de Gereformeerde Bond niet snel adviseren daar theologie te gaan studeren. Natuurlijk begrijp ik dat de theologische universiteiten in Apeldoorn en Kampen vanwege hun omvang vrezen voor hun bestaansrecht, maar ik vind het merkwaardig dat de christelijke gereformeerden zeggen: we doen het alleen als de Gereformeerde Bond meedoet. De Gereformeerde Bond is om te beginnen geen kerk. Bovendien ligt haar affiniteit bij de Protestantse Theologische Universiteit: de PThU. Goede, niet op concurrentie gerichte samenwerking is hier de sleutel tot de oplossing.”
U zette gisteren ook een punt achter uw arbeidzame leven. Hoe voelt dat?
„Ik ben bijna een halve eeuw nauw verbonden geweest met het wetenschappelijk onderwijs. Toen ik klaar was met mijn studie wis- en natuurkunde was het mijn voornemen leraar te worden, mede op aanraden van mijn omgeving. Tijdens een stage op een school in de Jordaan ontdekte ik echter tamelijk hardhandig dat ik een essentiële eigenschap voor dat beroep mis: geduld. Op dat moment kwam, als een geschenk van boven, het aanbod om wetenschappelijk medewerker aan de VU te worden. Ik heb al die jaren met veel steun van het thuisfront mijn werk kunnen doen. Thuis werd ik nogal eens met beide benen op de grond gezet. Zo van: Op de universiteit doet iedereen wat jij zegt, maar hier hebben we soms wat andere opvattingen. Die relativering voorkomt dat je alleen maar de rol speelt van iemand die aan het roer staat.”
Levensloop
Frank Anthonie van der Duyn Schouten (Slikkerveer, 1949) groeit op in een gezin met zeven kinderen. Zijn vader is metaalbewerker. Frank bezoekt het Johannes Calvijn Lyceum in Rotterdam en studeert wis- en natuurkunde aan de VU in Amsterdam. Na zijn afstuderen gaat hij daar aan de slag als wetenschappelijk medewerker. In 1979 promoveert hij in de toegepaste wiskunde aan de Universiteit Leiden.
Van der Duyn Schouten is achtereenvolgens hoogleraar aan de Tilburg University, rector magnificus van deze universiteit, directeur van Netspar, een netwerk dat wetenschappelijk onderzoek doet naar pensioenen, en rector magnificus van de VU. Hij zat in de Onderwijsraad en was voorzitter van de raad van toezicht van de Protestantse Theologische Universiteit. Op dit moment is hij commissaris bij uitgeverij Jongbloed in Heerenveen, voorzitter van de raad van toezicht van het reformatorische Wartburg College in Rotterdam/Dordrecht, voorzitter van de raad van toezicht van Fontys Hogescholen in Eindhoven en lid van een commissie van de Gereformeerde Bond die bijzondere leerstoelen begeleidt.
Van der Duyn Schouten is getrouwd, heeft zes kinderen en dertien kleinkinderen. Hij kerkt in de hervormde Singelkerk (Gereformeerde Bond) in Ridderkerk.
Proefschrift
„Zoals iedere promovendus meende ik dat de wereld op het verschijnen van mijn proefschrift zat te wachten. Op de vraag van de drukker: „Houden we het op het standaardaantal van 250 exemplaren?” was mijn verontwaardigd antwoord: „Ik zou er maar 500 van maken.” Onze zolder buigt heden ten dage nog onder de last van deze hoogmoedige misrekening door. Maar wat deed het mij goed bij een onverwacht bezoek aan opa Van Wingerden mijn proefschrift daar bij hem op tafel te zien liggen, ook al bleek hij het dan als onderzetter te gebruiken. Valorisatie avant la lettre.”
(Citaat uit de afscheidsrede van prof. dr. Van der Duyn Schouten gisteren aan de VU.)