Binnenland

Prof. Blaauwendraad: Doormodderen, dat is niet mijn stijl

Hij vindt de universiteit te gewoon geworden. „Fijn dat excellente studenten naar ambitieuze university colleges kunnen, maar jammer dat deze nodig zijn. Alle universiteiten zouden zo moeten zijn”, vindt prof. dr. ir. Johan Blaauwendraad, oud-rector van de Technische Universiteit Delft.

Evert van Dijkhuizen 

25 August 2015 20:59
Prof. dr. ir. Johan Blaauwendraad, oud-rector van de TU Delft: „Ooit heb ik een collegahoogleraar naar de uitgang moeten leiden vanwege disfunctioneren. Daar werd ik niet vrolijk van, maar ik heb geprobeerd het zo gaaf mogelijk te doen.” beeld RD, Anton D
Prof. dr. ir. Johan Blaauwendraad, oud-rector van de TU Delft: „Ooit heb ik een collegahoogleraar naar de uitgang moeten leiden vanwege disfunctioneren. Daar werd ik niet vrolijk van, maar ik heb geprobeerd het zo gaaf mogelijk te doen.” beeld RD, Anton D

Blaauwendraad houdt van praktisch plannen. Hij combineert zijn interviewafspraak op de universiteit, waar hij nog steeds een kamer heeft, met andere bezigheden. „Ik heb een grote papierbak besteld en ga straks m’n archief opruimen; het verleden uitwissen. Twaalf jaar na mijn vertrek kan dat wel. M’n vrouw winkelt intussen in Delft.” Lachend: „Ik ben er eigenlijk liever bij; het wordt anders snel een duur dagje.”

”Civiele techniek en geowetenschappen” staat er in het Engels op het gebouw waar Blaauwendraad tot twaalf jaar geleden werkte.

Hoe voelt het als u er weer binnenloopt?

„Goed”, klinkt het resoluut. „Ik voel me nog altijd verbonden met deze universiteit en kom er met enige regelmaat. Bij de dies natalis elk jaar, maar ook bij het afscheid van hoogleraren, of de intrede van nieuwe. Soms zijn het oud-promovendi van me. Dan zie ik dat ik ”Nachwuchs” heb. Aan de sfeer van het gebouw mag best wat gedaan worden. Je krijgt het gevoel dat je een bunker binnenloopt. Toen ik decaan was, eind jaren tachtig, heb ik plannen ontwikkeld om het gebouw meer smoel te geven. Het heeft even geduurd, maar het gaat nu écht gebeuren.”

Er zijn drie technische universiteiten in ons land: Delft, Eindhoven en Enschede. Wat is het bijzondere van Delft?

„Ik behoor nu te zeggen: de TU Delft is dé technische universiteit in Nederland. Flauwekul. Dit is wel een heel oude universiteit: meer dan 150 jaar. Ooit begonnen als polytechnische hogeschool. Abraham Kuyper heeft, toen hij minister-president was, er een technische hogeschool van gemaakt. Het bijzondere van Delft is het grote aantal opleidingen. Alleen de TU Delft heeft bijvoorbeeld vliegtuigbouw- en mijnbouwkunde. Delft is ook de grootste; ruwweg twee keer zo groot als Eindhoven en Enschede. Maar ik zal jongeren niet automatisch adviseren naar Delft te gaan. Dat hangt sterk van de opleiding af. Werktuigbouwkunde, technische natuurkunde en wiskunde: die zijn bij alle drie de technische universiteiten grote klasse.”

Hoe is de verhouding onderling?

„Tot op zekere hoogte is er een verdeling van studies. Delft had automobieltechniek, maar die opleiding was te klein om in stand te houden. Toen hebben we gezegd: de TU Eindhoven zit dicht bij DAF; laat die automobieltechniek doen. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. De Universiteit Twente in Enschede zou graag de faculteit bouwkunde starten, maar dat strijdt met informele afspraken. We hebben al te veel versplintering gehad. Er was een tijd dat er voor elk modewoord een opleiding werd gestart. Dat moet je niet meer willen. Natuurlijk zijn de technische universiteiten elkaars concurrenten. Ze doen allemaal hun uiterste best studenten te trekken. De praktijk is echter dat 80, 90 procent uit de regio komt.”

U bent een boerenzoon. Hoe was het om te gaan studeren?

„Best apart. Niet iedereen werd daar even vrolijk van. Maar mijn vader was nuchter. Hij had vijf zoons en één boerderij. Hij zei: Als je eraan toe bent en je wilt gaan leren, doe het dan. Mijn moeder werd echter op 48-jarige leeftijd weduwe. Ze heeft de boerderij vrij snel kunnen verkopen door uitbreidingsplannen van de gemeente Scherpenzeel. Ik wilde eigenlijk veearts worden, maar dat was niet verstandig vanwege mijn longproblemen. Inmiddels had ik op de hbs ontdekt hoe mooi ik wis- en natuurkunde vond. Ik ben toen naar de TH in Delft gegaan. Ik heb altijd grote belangstelling voor mijn vakgebied gehad. Ik was 33 toen ik promoveerde, 39 toen ik hoogleraar werd. Zodra ik ergens in zit, ga ik regelen. Ik bestuur graag, bemoei me graag ergens mee. Dat is mijn aard. Daardoor heb ik bepaalde functies gekregen: voorzitter van de vakgroep, decaan van de faculteit en uiteindelijk rector van de universiteit. Het werkt net als op de jongelingsvereniging: als je vaak je vinger opsteekt, word je vanzelf een keer voorzitter.”

Wat voor soort rector was u?

„Toegankelijk, én streng. Ik wil een mensenmens zijn; heb een informele stijl. Mijn vrouw vindt dat ik te snel voornamen gebruik. Ik kan, als het moet, ingrijpende besluiten nemen. Ik ga moeilijke boodschappen niet uit de weg. Ooit heb ik een collega-hoogleraar naar de uitgang moeten leiden vanwege disfunctioneren. Daar werd ik niet vrolijk van, maar ik heb geprobeerd het zo gaaf mogelijk te doen. Doormodderen, dat is niet mijn stijl.”

Een reformatorisch christen op zo’n hoge post…

„Toen ik rector magnificus werd, was ik lid van de Gereformeerde Gemeenten. Ik ken geen tweede persoon uit dit kerkverband die deze functie heeft gehad. We hebben wel Jan van Bemmel gehad, die rector was in Rotterdam, en Frank van der Duyn Schouten, die eerst in Tilburg zat en nu rector van de VU in Amsterdam is. Zij behoren beiden tot de Gereformeerde Bond. Vooral Van der Duyn Schouten is een echte kanjer. Hij is bestuurlijk zó krachtig; ik kan niet in zijn schaduw staan.”

Studenten bezetten eerder dit jaar het Maagdenhuis in Amsterdam. Ze willen meer inspraak. Hebben ze gelijk?

„Ik zie veel wereldse, goddeloze opstandigheid, maar we hebben het ernaar gemaakt dat dit gebeurt. Toen ik decaan was, werkten we onder de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek van de jaren zeventig en tachtig. Die bood in de faculteitsraad een geweldige zeggenschap aan studenten en medewerkers. Het was een heel gedoe voordat je een beslissing erdoor kreeg. Iedereen kon over alles meepraten. Zelfs je secretaresse kon tegenstemmen. In 1992 kregen we een nieuwe hogeronderwijswet, waarin veel van die zeggenschap werd teruggedraaid. Er ontstond een ander probleem. De faculteit kreeg een managementteam en decanen werden uit de industrie ingevlogen. Nieuw beleid werd van bovenaf gedropt. Met als gevolg: vervreemding tussen de leiding en de wetenschappelijke werkvloer. We zijn te ver doorgeslagen in de correctie.

Het tweede is het rendementsdenken. Rendement wordt gemeten aan de hand van het aantal publicaties in internationale wetenschappelijke tijdschriften. Daar krijg je punten voor. Maar we hebben ook nationale vaktijdschriften: voor de bouwwereld, de betonwereld, de houtwereld. Het zijn belangrijke bladen. Ingenieurs delen daarin hun kennis met de directe achterban: bedrijven, industrieën. Maar voor het rendement tellen die publicaties niet mee. Een absolute misser.”

Het leenstelsel?

„Veel te laat ingevoerd. Punt. Studenten krijgen straks een bevoorrechte positie in de samenleving. De aflossingsregels van de nieuwe studiefinanciering zijn niet bitter of zwaar. De regeling die we hadden, een gratis beurs voor iedereen, was pure verwennerij. Er zijn ouders die financieel geholpen moeten worden. Maar er zijn veel studies die je makkelijk in 25 uur per week kunt doen. Dan houd je twee dagen over om te werken. Veel studenten aan de TU Delft doen tegelijk een tweede studie in Rotterdam. Dat kan dus gewoon. Jongeren hoeven echt niet zo zwaar te lenen. Hooguit de helft van de 7000, 8000 euro die een studie kost.”

Is de universiteit te gewoon geworden?

„Vind ik wel. Ik zou zeggen: maak het hbo iets groter, het wo een slag kleiner. Maar ik voorspel dat het omgekeerde gaat gebeuren. Steeds meer hogescholen gaan zich universiteit noemen. We krijgen een Driestar University, let maar op. We gaan Amerika achterna. Daar heb je een ranking. Het maakt een groot verschil van welke universiteit je komt. Ik vrees dat dit ons voorland is. Fijn dat excellente studenten naar ambitieuze university colleges kunnen, maar jammer dat deze nodig zijn. Alle universiteiten zouden zo moeten zijn.”


serie Oudgedienden

Dit is het zesde en laatste deel in een serie waarin gepensioneerde onderwijsmensen terugblikken op hun loopbaan.


Prof. dr. ir. J. Blaauwendraad

Prof. dr. ir. Johan Blaauwendraad (1940) groeit op in een agrarisch gezin, in het Gelderse Scherpenzeel. Kerkelijk behoort het tot de Gereformeerde Gemeenten, vanaf 1953 tot de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Blaauwendraad gaat naar de hbs in Veenendaal en studeert weg- en waterbouwkunde aan de Technische Hogeschool Delft, de latere Technische Universiteit Delft. Hij promoveert aan deze universiteit in de technische mechanica.

Blaauwendraad werkt aanvankelijk bij onderzoeksinstituut TNO en bij Rijkswaterstaat. Later maakt hij de overstap naar de TU Delft. Daar is hij hoogleraar en decaan. Hij houdt zich bezig met toegepaste mechanica en is betrokken bij grote projecten als de Oosterscheldestormvloedkering en de Maeslantkering in de Nieuwe Waterweg. In 1997 is hij rector magnificus van de TU Delft. In 2003 gaat hij met vervroegd emeritaat.

Blaauwendraad woont met zijn vrouw in Ede. Het echtpaar heeft vier kinderen, tien kleinkinderen en kerkt in de hervormde Oude Kerk in Ede.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer