Geen kip is veilig voor vogelgriep
Elf jaar na de ramp van 2003 dook afgelopen winter in Nederland onverwachts een zeer besmettelijke variant van het vogelgriepvirus op. Kippenboeren vreesden het ergste. Dankzij forse maatregelen bleef de schade relatief beperkt. Nieuwe les is dat de ziekte ook toeslaat bij dieren die altijd binnen zitten. Geen kip is veilig voor de vogelgriep.
Het is de tweede week van november 2014. Piet Wiltenburg uit Hekendorp, een plaatsje in de buurt van Gouda, vertrouwt zijn kippen niet. De dieren zijn niet lekker en er gaan er meer dood dan normaal. Wiltenburg schakelt de dierenarts in. Die denkt aan vogelgriep en meldt dit –volgens protocol ingesteld na de grote vogelpestuitbraak van 2003– meteen bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Onderzoek wijst uit dat het virus inderdaad heeft toegeslagen. Nog diezelfde dag, zaterdag 15 november, staat er een ruimingsploeg op het erf. Alle 150.000 leghennen van Wiltenburg worden vergast, de stallen ontsmet. Staatssecretaris Dijksma (Economische Zaken) stelt een zone van 1 kilometer in waarbinnen het vervoer van pluimvee, eieren en mest verboden is.
Op zondag wordt duidelijk dat het om de hoogpathogene (zeer besmettelijke) variant H5N8 gaat (zie ”Aviaire influenza”). Dan wordt het beperkingsgebied uitgebreid naar 10 kilometer, voor de duur van dertig dagen. Tot zover volgt Dijksma de in Europees verband afgesproken maatregelen. Maar zij gaat nog een stap verder door een zogeheten standstill af te kondigen, een periode van 72 uur waarin in heel Nederland een vervoersverbod van kracht is. Bovendien stelt de staatssecretaris een ophokplicht in: pluimvee en andere vogels, ook hobbydieren, moeten binnen blijven. Tentoonstellingen en evenementen worden afgelast. Ook jagen is verboden.
De uitbraak verrast de Nederlandse pluimveesector volledig. „Het virus is er zomaar ineens, niemand weet waar het vandaan komt, het komt zomaar uit de lucht vallen”, zegt een bezorgde Eric Hubers, voorzitter van de vakgroep pluimveehouderij van boerenorganisatie LTO Nederland en leghennenhouder in het Limburgse Ysselsteyn. Vooral het feit dat het getroffen bedrijf geen uitloop heeft –de kippen zitten er altijd binnen– roept vragen op. Het kan haast niet anders of het virus, dat een paar jaar eerder voor het eerst in Azië opdook, is door wilde watervogels naar West-Europa gebracht. Hekendorp ligt in een waterrijke omgeving waar veel eenden voorkomen. Die zouden best eens in contact kunnen komen met kippen die buiten lopen. Maar dat het virus in een dichte stal weet door te dringen, daar heeft eigenlijk niemand op gerekend.
De volgende week, kort na het opheffen van de standstill, zijn er drie nieuwe uitbraken. Deze keer treft het virus –opnieuw van het type H5N8– een kippenboerderij in Langeraar (niet ver van Hekendorp) en een kippenbedrijf en een naastliggende eendenhouderij in het Overijsselse Kamperveen. Uit voorzorg worden ook twee andere bedrijven, die achteraf niet besmet blijken, geruimd: een leghennenbedrijf in Kamperveen en een eendenhouderij in Barneveld. Dijksma kondigt een tweede standstill af.
Regio’s
Ze laat het daar niet bij. Als de standstill op 24 november afloopt, wordt Nederland voor drie weken in vier regio’s verdeeld waartussen zo min mogelijk contact mag plaatsvinden. Alles is erop gericht een mogelijke verspreiding naar andere pluimveebedrijven te voorkomen. Daarom vallen de pluimveerijke gebieden Gelderse Vallei en de Peel elk in een andere regio. Een misrekening wordt vlot hersteld: in de zuidelijke regio zijn te weinig slachterijen, corridors naar slachterijen in het westen bieden uitkomst.
De maatregelen hebben voorlopig de volle steun van de pluimveesector. De angst voor een herhaling van 2003 is groot. Destijds sloeg hoogpathogene vogelgriep op grote schaal toe in de Gelderse Vallei. Om de ziekte de kop in te drukken, moesten op 1350 pluimveebedrijven in totaal meer dan 30 miljoen kippen, kalkoenen en eenden worden afgemaakt. De schade was enorm.
Op 30 november slaat H5N8 nogmaals toe, opnieuw in het waterrijke Groene Hart. Een leghennenbedrijf in Zoeterwoude blijkt besmet. Het vleeskuikenbedrijf van de buren, net over de grens met Hazerswoude, wordt uit voorzorg ook geruimd, maar blijkt achteraf niet besmet.
De uitbraak in Zoeterwoude zal de laatste zijn van hoogpathogene vogelgriep. In totaal kosten de ruimingen een kleine 350.000 kippen en eenden het leven. De boeren krijgen alleen hun directe schade van de geruimde dieren vergoed, uit een fonds dat wordt gevuld door de pluimveesector en deels aangevuld door de landelijke overheid en de Europese Unie. Inkomstenderving is voor eigen rekening van de boer.
Naarmate de beperkingen langer duren, komt er voorzichtig kritiek. Tijdens een standstill ondervinden vooral slachterijen en broederijen grote problemen, omdat ze geen dieren mogen aan- en afvoeren. Ook vleeskuikenhouders morren: hun bedrijven zijn niet besmet, en waren dat ook niet in 2003, maar zij lijden wel schade.
In december en januari worden de maatregelen stapsgewijs afgebouwd. De landelijke ophokplicht blijft van kracht tot 8 februari. Een belangrijke datum, want de kippen hebben dan precies twaalf weken binnen gezeten. Dat is de Europees vastgestelde maximale ontheffing voor het binnenhouden van zogeheten vrije-uitloopkippen, kippen waarvan de eieren met een eigen keurmerk (en voor een hogere prijs) in de winkel liggen.
In het voorjaar duikt er opnieuw vogelgriep op. Tussen 12 maart en 3 april blijken 3 leghennenbedrijven met in totaal 64.000 dieren besmet. Eén bedrijf ligt in ‘kippendorp’ Barneveld. Gelukkig gaat het in alle gevallen om een milde (laagpathogene) variant. Ook deze bedrijven worden geruimd, maar de rest van pluimveehoudend Nederland merkt daar weinig van.
Evaluatierapport
Adviesbureau Berenschot schrijft in opdracht van het ministerie van Economische Zaken een evaluatierapport over de vogelgriepuitbraken van eind 2014. Dat rapport gaat nog voor de zomer naar de Tweede Kamer, zo heeft staatssecretaris Dijksma toegezegd. De pluimveehouderijsector mocht input leveren. Waardering staat daarin voorop, vertelt voorman Eric Hubers. „Veel zaken liepen beter dan in 2003. Wat dat betreft geven we een pluim aan de overheid. Verdenkingen zijn snel gecontroleerd, besmettingen meteen aangepakt. Ook het idee achter de indeling in regio’s was goed.”
Maar wensen zijn er ook. Vooropstaat dat de sector betrokken wil worden bij de afweging van besluiten. „Dat kan praktische problemen voorkomen. Wij hebben veel kennis in huis. Ik besef dat wij niet besturen, dat is de verantwoordelijkheid van de overheid. Maar als wij hadden meegedacht, hadden de kosten zeker lager uitgepakt.”
Regionalisering van het hele land is in de ogen van de sector bijvoorbeeld een te zware maatregel, vanwege de impact op alle bedrijven in Nederland. Hubers: „Volgens het draaiboek kan er eerst een bufferzone worden ingesteld. Waarom is dat niet gebeurd?”
Andere aanbevelingen die de sector voor de evaluatie heeft ingebracht, zijn onder meer het toestaan van het vervoer van eendagskuikens naar boerderijen tijdens een standstill, uitbreiding van de mogelijkheden om ongedierte te bestrijden en een Europese lobby om de ophokplicht effectiever te kunnen inzetten als preventiemiddel. Dit laatste betekent dat de ophokplicht langer moet mogen duren dan twaalf weken, als dat vanwege diergezondheidsrisico’s gewenst is.
Weidemelk
De sector pleit al langer voor de mogelijkheid om kippen met een vrije uitloop in de wintermaanden, als er veel wilde vogels in Nederland zijn, binnen te houden. Hubers maakt een vergelijking met de zuivel. „Melk mag als weidemelk worden verkocht als de koeien ten minste 120 dagen per jaar ten minste 6 uur per dag in de wei lopen. Zoiets zouden we bij de kippen ook willen, zodat we ze tijdens de vogeltrek binnen kunnen houden. Maar het mag niet. En omdat de maatschappij zo nodig de kippen jaarrond buiten willen laten lopen, worden elk jaar een paar bedrijven getroffen door laagpathogene vogelgriep. Daardoor worden gemiddeld 100.000 kippen doodgemaakt.”
De bedrijven waar hoogpathogene vogelgriep in november uitbrak, hadden geen van alle een uitloop. Een verontrustende zaak, vindt Hubers, omdat het virus er toch in is geslaagd binnen te komen. De meest waarschijnlijke bron is besmette vogelpoep van wilde vogels die op het boerenerf terecht is gekomen. „Mogelijk hebben ratten of muizen het virus vervolgens naar binnen gebracht. Maar de pluimveehouder zelf kan het ook aan zijn schoenen meenemen, zeker als regenwater op het erf niet goed wordt afgevoerd. De les van deze winter is dat je er in ieder geval niet van uit kunt gaan dat je gevrijwaard bent als je de kippen binnenhoudt.”
Daarom zijn de hygiëneadviezen voor pluimveehouders inmiddels aangescherpt. Ook de voorschriften van IKB (Integrale Ketenbeheersing, een kwaliteitszorgsysteem waar pluimveehouders op vrijwillige basis aan meedoen) worden strenger. „We zouden graag zien dat iedereen zich aan de adviezen moet houden. Dat kan alleen als de overheid die algemeen verbindend verklaart. Daar wordt aan gewerkt.”
De Utrechtse hoogleraar diergeneeskunde Arjan Stegeman is een belangrijke adviseur van de overheid inzake dierziekten en specialist op het terrein van vogelgriep. Net als Hubers gaat hij ervan uit dat wilde vogels de bron zijn van de vogelgriep. „We hebben het erfelijk materiaal van het virus onderzocht. Daaruit blijkt dat het bij de vijf uitbraken van H5N8 om vier verschillende virussen gaat. Alleen de twee bedrijven uit Kamperveen hebben elkaar besmet”, legt hij uit.
Het feit dat het virus sinds 2003 elf jaar wegbleef, noemt hij „een raadsel.” Boeren wijzen naar de toename van het aantal natte natuurgebieden in Nederland. „Die zijn zeker een risico, omdat er meer watervogels zitten. Ik ben er dan ook geen voorstander van dat pluimveehouderijen in zo’n omgeving een uitloop hebben.”
Stegeman maakt zich geen illusies: vogelgriep blijft een voortdurende dreiging voor de Nederlandse pluimveehouderij. „De kippen binnenhouden en een heel strikte hygiëne betrachten, dat is mijn advies. Besmette zwanen kunnen 1 miljard virusdeeltjes per gram mest uitscheiden. Als je dan weet dat 1000 virusdeeltjes genoeg zijn om een kip ziek te maken, praat je over 1 milligram poep. Boeren moeten ervan uitgaan dat hun erf gevaarlijk terrein is. Bezoekers moet je buiten de stal houden, en wie er wel in moet zal zich moeten omkleden en ander schoeisel aantrekken.”
Hubers heeft moeite met de rigoureuze ruiming van bedrijven met laagpathogene vogelgriep. Deze variant wordt namelijk lang niet altijd opgemerkt. Bij de verplichte reguliere monitoring (bloedonderzoek), die op bedrijven met een uitloop vier keer per jaar plaatsvindt, blijkt dat per jaar op ongeveer dertig boerderijen de kippen antistoffen tegen vogelgriep in het bloed hebben. Dat betekent dat het virus daar actief is geweest. Maar bij screening van die bedrijven blijkt het virus nog maar op drie of vier bedrijven daadwerkelijk aanwezig. Alleen die worden, volgens Europees voorschrift, geruimd. „Je zou het virus daar ook gecontroleerd kunnen laten uitzieken. De kippen komen het immers wel te boven.”
Stegeman is daar niet zonder meer voorstander van. „Een laagpathogeen virus kan muteren in een hoogpathogene variant. Dat wil je voorkomen.” In pluimveearme gebieden kan de suggestie van Hubers niet zo veel kwaad, denkt Stegeman, maar in gebieden met veel kippenboerderijen zou hij de opsporing van het virus juist willen verbeteren door daar vaker te controleren dan nu gebeurt.
Verenigde Staten
Intussen oogst de Nederlandse aanpak van hoogpathogene vogelgriep internatonale bewondering. Hubers wordt regelmatig uitgenodigd om erover te vertellen. Daarbij schroomt hij niet om tegen heilige huisjes aan te schoppen. „Vrije uitloop is een maatschappelijke wens, maar bedreigt de sector enorm. Veiligere alternatieven zijn de rondeelstal (met afgeschermde uitloop, TR) of het aanbrengen van veranda’s langs gangbare stallen.”
De huidige vogelgriepepidemie in de Verenigde Staten volgt hij nadrukkelijk. De ziekte heeft daar al in meer dan twintig staten toegeslagen, waaronder de belangrijke pluimveestaten Iowa (waar veel legkippenbedrijven zijn gevestigd) en Minnesota (de belangrijkste kalkoenproducerende staat). Tot nu toe zijn zeker 40 miljoen dieren gedood. „Bedrijven besmetten elkaar. Ze moeten daar de les nog leren die wij in 2003 hebben getrokken.”
Aviaire influenza
Vogelgriep of ”aviaire influenza” is een besmettelijke dierziekte bij vogels die in veel verschillende varianten voorkomt. Er bestaan milde, zogenoemde laagpathogene varianten, en gevaarlijke, zeer besmettelijke versies, de hoogpathogene virussen. Van (klassieke) vogelpest is sprake wanneer veel vogels tegelijkertijd besmet raken met een gevaarlijke variant en doodgaan. Trekvogels, vooral wilde eenden, dragen het virus bij zich zonder daar zelf ziek van te worden. Vogels kunnen het virus aan elkaar doorgeven via ademhaling, oogvocht en mest. Kippen en kalkoenen zijn het meest gevoelig voor besmetting. Ook mensen en handelstransporten kunnen het virus verspreiden. De variant H5N8 is alleen bij direct en intensief contact met zieke dieren besmettelijk voor de mens; die kan er een milde vorm van griep van krijgen. Vogelgriep duikt in de pluimveehouderij regelmatig op. Meestal gaat het om een milde variant. Er bestaat nog geen geschikte vaccinatiemethode voor de commerciële pluimveehouderij.