Herinneringen aan bombardement Rotterdam 1940
Het duurde maar een kwartier, maar de gevolgen waren blijvend. Door de binnenstad van Rotterdam te bombarderen, dwongen de Duitsers het Nederlandse leger op 14 mei 1940 de wapens neer te leggen. Het hart van de Maasstad werd verwoest en honderden inwoners kwamen om.
Pan op het hoofd
Ons gezin woonde in het Oude Noorden, langs „het viaduct”: het spoorlijntje van Rotterdam naar Den Haag. Vader –gemobiliseerd– vertelde over zijn werk in Hoek van Holland: „oppasser” van veldprediker J. Hovius, de latere hoogleraar.
Toen kwam de Duitse inval. Bij de waterstoker, waar mijn moeder haar boodschappen deed, keken we omhoog naar de blauwe lucht, waar zich een luchtgevecht afspeelde.
Op 14 mei loeiden de sirenes. Er was het onbekende geraas van laagvliegende bommenwerpers. Een brandweerman liep midden op straat en gebaarde dat wij van de ramen weg moesten blijven. Moeder trok ons mee de tussenkamer in. Door een kier van de schuifdeuren zagen we de straat bezaaid met stenen en afgerukte ijzeren balkonhekjes. Tóch was dat slechts het gevolg van wat verdwaalde bommen, en niet van de volle aanval op het stadscentrum. Niettemin werd het dak van ons huis afgerukt en kwamen bij onze buren een moeder en een van haar tweelingzoons om.
In de kelder van ons huis verzamelden steeds meer buren. Ik zie hen nog komen, met een pan als helm op het hoofd.
Auto’s voerden gewonden naar ziekenhuis Eudokia, vlak bij ons huis. Ik herinner mij een auto met open kap die met ongewone snelheid voorbijkwam en daarin ontredderde gewonden.
De brand breidde zich uit in onze richting. De onzekerheid was groot. We werden aangekleed in bed gelegd en ik sliep heel vast toen ik door onbekende armen opgetild werd en mezelf terugvond in een autobus. Ik hoorde het gesprek van mijn moeder met de chauffeur: er werd besloten dat we naar familie in Crooswijk gingen. De brand bereikte ons huis wel niet, maar het was toch onbewoonbaar. Het water mocht alleen gekookt worden gedronken. Maar ik vond het zó vies dat ik tóch stiekem een slok uit de kraan nam.
Mijn vader werd gedemobiliseerd. Hij vond een vakgenoot, die uitgeweken was naar Texel, bereid ons tijdelijk onderdak te verschaffen. Dat huis werd ons ouderlijk huis vanwaar onze moeder pas vijftig jaar later vertrok naar een bejaardenflatje.
C. Groeneveld (81)
Een zee van vuur
Op de arm van je moeder! Ik was ruim 3 jaar oud. Wij woonden op de boerderij Buitendijk 179, achter tuindorp Vreewijk. Een gloed, een zee van vuur, het staat nóg op mijn netvlies. Een enorm lawaai. Om nooit te vergeten! Het indringende geweld rond de jaarwisseling doet me altijd aan het bombardement van Rotterdam denken.
Dicht bij de boerderij werd een nooddorp gebouwd voor mensen die geen woning meer hadden. Je zag enkele van hen lopen met een houten been.
B. Klootwijk, Alblasserdam
Vluchten langs de brand
Met mijn moeder zijn we uit ons huis in Rotterdam-Kralingen weggevlucht. Over de Oostzeedijk, waar veel huizen in brand stonden. Rennend over het Oostplein, waar de molenaar het vuur weghield door de wieken te laten draaien. Zo bleef de molen gespaard; in 1954 is hij alsnog afgebrand.
We vluchtten naar tante in de Krekelstraat. Daar was het ook gevaarlijk, want daar stond de gasfabriek. Gelukkig vielen er geen bommen. We schuilden in de badkamer, huilend, dicht bij elkaar. Moeder bad tot God of we mochten blijven leven. Die nacht sliepen we op de grond en de volgende dag gingen we met paard-en-wagen naar een oom en een tante buiten Rotterdam.
Vader maakte als sergeant op de Grebbeberg hevige gevechten mee. Ook hij zond menig gebed op. Hij kreeg Psalm 91:7 in gedachten: „Aan uw zijden zullen er duizend vallen, en tienduizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken.”
Bij thuiskomst trof hij een leeg huis met kapotte ramen aan. Na enkele dagen vond hij ons en trokken we weer in ons eigen huis.
J. A. Kruis (79), Nieuwerkerk aan den IJssel
Huis in brand
Na een waarschuwing door Nederlandse militairen –verondersteld werd dat de Duitsers wisten dat een dichtbijgelegen school door militairen bewoond werd– verlieten we op 14 mei aan het eind van de ochtend ons huis in de Speelmanstraat. Vader met een zwaarbeladen fiets en moeder met broertje van een paar maanden ín de kinderwagen en zusje van 2 jaar óp de kinderwagen. Ik ernaast, lopend naar grootouders Den Braber.
Toen we hun huisje aan de Boezemsingel binnenstapten, barstte het bombardement los. Alles schudde en trilde. Over de huizen aan de Spiegelnisserkade heen was de brand duidelijk te zien. Veel mensen vluchtten via de Boezemsingel richting Kralingse Bos.
Pa ging kijken hoe het er in de Speelmanstraat uitzag. Daar waren bominslagen geweest. Om ons huis te betreden, moest vader over een brandbom (blindganger) heen stappen. Die was door het dakraam naar binnen geslagen. Pa heeft met een gehuurde handwagen nog het een en ander uit de woning kunnen halen. De tweede keer mocht hij de straat niet meer in; de woningen hadden al vlam gevat.
We verkasten naar de andere grootouders, in Delfshaven. Ik ging met vader naar de Speelmanstraat. De huizen aan beide zijden lagen in puin. Van ons huis stond alleen nog een deurpost overeind, met daarop het naamplaatje (dit plaatje, waarop de voorletter geschroeid was, heeft tot 1970 dienstgedaan op de ouderlijke woning). Alles was verloren gegaan, ook mijn speelgoed.
Van het huis van een naast ons wonende oom en tante –Bram en Nel den Braber– stond er nog slechts een brok keukenmuur met het zeepbakje. Van de drie scholen achter ons huis was er nog één over. Opa Den Brabers worstfabriek aan de Groenelaan was vernietigd.
A. D. den Braber, Stolwijk