CHE-lector: Christelijke zorginstelling vaak braafste jongetje van de klas
EDE. Overbodig zijn christelijke zorgorganisaties anno 2015 allerminst. Wel moeten ze zich dringend gaan bezinnen op hun identiteit, aldus CHE-lector Polinder.
Definitieve conclusies over christelijke zorgorganisaties wil hij pas trekken na praktijkonderzoek op de werkvloer van deze instellingen. Wel durft Simon Polinder alvast voor zijn rekening te nemen dat christelijke instellingen zich nogal eens gedragen als het braafste jongetje van de klas. „Ze spannen zich soms maximaal in om excellente kwaliteit te leveren. Dat is prima, maar als dat bedoeld is om zo ruimte voor hun christelijke identiteit te behouden, is dat een zwaktebod. Toch vrees ik dat dat nogal eens de drijfveer is.”
Donderdag werd Polinder, jarenlang universitair docent internationale betrekkingen aan de Rijksuniversiteit Groningen, geïnstalleerd aan de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) als associate lector: een soort hoogleraar, maar dan op een hogeschool. ”Christelijke Professie” is de naam van het nieuwe associatelectoraat, een samenwerkingsverband tussen de Lelie zorggroep, een landelijk werkende, christelijke zorginstelling, en de CHE. De vraag of christelijke zorgorganisaties zich anno 2015 overbodig hebben gemaakt staat voorop.
„Zeker niet”, is Polinders eerste reactie, „al zie ik wel dat er werk aan de winkel is. Het zorgveld zit in een transitiefase. Dat leidt ook bij christenen tot andere keuzes ten aanzien van de zorg. Decennialang hebben we onze identiteit op een sociologische en organisatorische manier kunnen invullen. Anders gezegd, de christelijke cliënt nam zijn zorg af bij die organisaties waarmee hij zich in sociologisch opzicht verwant wist. Dat wordt snel verleden tijd. Christelijke zorginstellingen worden daardoor teruggeworpen op de vraag naar hun bestaansrecht. Waarom zijn ze er en wat is het eigene van hun zorgopvatting?”
Polinder wil geen praktijkonderzoek waarbij studeerkamergeleerden vooraf bepalen wat christelijke zorg in de praktijk moet inhouden. „Zorgwerkers langs de theoretische meetlat leggen, is niet mijn doel. Ik wil eerst beschrijvend te werk gaan, gewoon observeren wat christelijke zorgwerkers van de Lelie zorggroep in de praktijk van alledag doen. U gebruikte net in die teambespreking de term christelijk. Wat bedoelde u daarmee? Of: U had meneer geholpen met aankleden en moest weer verder, maar gaf hem nog een halfuur extra aandacht? Waarom? Of: U spreekt bepaalde cliënten altijd aan op een afwijkende manier. Doet u dat bewust? Vervolgens willen we onze observaties gaan duiden met behulp van theoretische modellen. Wat zien we gebeuren en wat valt ons op?”
Bij het interpreteren van zijn bevindingen zullen theologische uitstapjes niet ontbreken, verwacht Polinder. „Stel, we hebben het over barmhartigheid als drijfveer voor het geven van zorg. Wat verstaan we daar dan onder? Wat is barmhartig zijn en kunnen we daar ook in doorschieten? Wat heeft het ons te zeggen dat het ministerie het zorgstelsel hervormt om mensen weer in hun eigen kracht te zetten?”
Bij het herijken van hun beginselen moeten christelijke zorginstellingen ook tegendraads durven zijn, vindt Polinder. „De Lelie zorggroep bekijkt momenteel in samenwerking met een aantal kerken in Zeist hoe je diaconieën en kerkelijke vrijwilligers kunt betrekken bij de zorg. Als je daar heel kortzichtig naar kijkt, moet je misschien zeggen: Dat kost tijd en geld en levert weinig op. Daar staat tegenover dat het zo goed mogelijk laten aansluiten van de vrijwillige zorg op de professionele zorg voor de cliënt wel van wezenlijk belang kan zijn.”
Geslaagd noemt Polinder zijn lectoraat als het bijdraagt aan nadere bezinning op de vraag hoe de christelijke zorgwerker te werk moet gaan. „In die formulering te werk gaan, zit iets speels. Deels ziet het op het naar het werk toe gaan. Hoe ga je van huis en hoe bereid je je voor? Deels ziet het op de praktijk. Wat doe je en waarom?”