Onderzoek naar nut geheugendetector
De Universiteit Maastricht (UM) onderzoekt of politie en justitie in de toekomst gebruik kunnen maken van een geheugendetector als alternatief voor de leugendetector. Het UM-onderzoek wordt mede gefinancierd door het ministerie van Justitie.
De leugendetector is niet onomstreden. Het gebruik ervan kan zo veel stress veroorzaken, dat foute conclusies kunnen worden getrokken. Bij het gebruik van de nieuwe geheugendetector stellen onderzoekers vragen over details die alleen een dader kan weten. Deze vragen worden afgewisseld met verzonnen details. Als iemand reageert op kennis die alleen de dader kan hebben, weet die meer van het delict af.
Volgens de Maastrichtse hoogleraar Van Koppen kan de geheugendetector vooral zijn dienst bewijzen in het begin van de opsporing. Uit meerdere verdachten kan dan een snelle selectie worden gemaakt. Het apparaat mag echter nooit gebruikt worden als doorslaggevend bewijs.
De geheugendetector ziet er hetzelfde uit als de leugendetector. Het grote verschil is dat een leugendetector angst registreert en een geheugendetector kennis. Bij de leugendetector bestaat een kans van 20 procent dat iemand ten onrechte voor schuldig wordt gehouden. Bij een geheugendetector is die kans te verwaarlozen.
Volgens de Maastrichtse onderzoeker psycholoog E. Meyer wordt de geheugendetector in Japan al zo’n 5000 keer per jaar gebruikt, en met goed resultaat. Dat in Nederland onderzoek plaatsvindt, komt omdat de geheugendetector, en dan vooral de daarbij behorende vragen, geënt moet worden op de Nederlandse situatie.
Al in 1996 zetten vier hoogleraren op verzoek van Justitie uiteen hoe het afnemen van een kennistest bij verdachten binnen het Nederlandse rechtsstelsel van nut zou kunnen zijn. Met hun aanbevelingen gebeurde, mede vanwege de IRT-affaire, vervolgens niets.