Kunst voor een arische samenleving
Het is maar bij weinig mensen bekend: tijdens de Tweede Wereldoorlog kocht de Nederlandse staat meer kunst dan ooit. In vier jaar tijd verwierf de overheid ruim 700 kunstwerken. Tien procent daarvan is nu, voor het eerst, te zien in Museum Arnhem.
Vanaf het moment dat de Duitsers ons land bezetten, beginnen ze met het uitrollen van hun beleid. Er moet een nieuwe maatschappij komen, gezuiverd van degeneratie en negativiteit. Een nieuwe, Hollandse samenleving wordt er opgezet, met kunst als belangrijk propagandamiddel. „Wij gaan uit van een standpunt, dat cultuur en volk, cultuur en ras, organisch verbonden zijn”, aldus de NSB. Kunst moet weer een eigen, volks standpunt uitdragen.
Het vraagt om strikte overheidsbemoeienis. Want kunstenaars rommelen maar wat aan, ze volgen te veel hun eigen artisticiteit en de kloof tussen hen en het volk is te groot. De Duitsers richten het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK) op, naar voorbeeld van het Reichspropaganda-ministerium van Joseph Goebbels: een overheidsinstantie die los van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen functioneert en bestaat uit afzonderlijke afdelingen voor toneel, dans, literatuur en beeldende kunst. Met elkaar moeten ze ervoor zorgen dat het Nederlandse volk in aanraking komt met zuivere kunstvormen.
Het aanleggen van een artistieke collectie helpt daarbij, mits de waarden en idealen van het nationaalsocialistische maatschappijbeeld erin zichtbaar zijn. Zo moeten de aangekochte kunstwerken een absoluut Nederlands gevoel oproepen. Een andere belangrijke taak van het departement is (jonge) kunstenaars financieel te ondersteunen. Alle ”kultuurwerkers” moeten lid worden van de in 1941 opgerichte Kultuurkamer, een soort gilde. Als je je daar niet bij aansluit, mag je niet exposeren, verkopen en kom je moeilijk aan schilderbenodigdheden. Bovendien riskeer je een boete van 5000 gulden. Want hoe durf je je te plaatsen buiten de nieuwe, arische samenleving? De toon is gezet, de kunstensector gekneveld.
Geaarde kunst
Het departement koopt de werken voor de overheidscollectie vaak rechtstreeks bij kunstenaars, maar doet dat niet willekeurig. Abstracte kunst, kubisme en expressionisme? Weg ermee! Het is pervers, rommelig, toonbeeld van ontaarding. ”Entartete Kunst” (ontaarde kunst), zo noemen de nazi’s het. Kunst die wel past binnen de nieuwe samenleving –klassieke thema’s, natuurgetrouw geschilderd– wordt ”geaarde”, of ”gezonde” kunst genoemd.
Museum Arnhem toont tot eind mei een selectie ”geaarde” schilderijen, tekeningen en prenten, die voor het grootste deel bewaard zijn gebleven in het depot van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, waar ze nu voor het eerst uit bevrijd zijn.
Eén zaal is gewijd aan zes van de twaalf zelfportretten die Eduard Gerdes, DVK-hoofd van de sectie beeldende kunst, kocht. Hij maakte geld vrij om een prestigieuze ”galerij van zelfportretten” te stichten. Het doel hiervan was „portretschilders in hun soms zeer moeilijk beroep te steunen waar deze als regel buiten hun opdrachten minder los werk ten verkoop hebben dan bijvoorbeeld landschapschilders of stillevenschilders.”
Het kleine zelfportret van Johan Ponsioen (rond de tentoonstelling gebruikt voor affiches en catalogus) is een typisch voorbeeld van wat als ”geaard” beoordeeld werd. Uiterst realistisch heeft de Nijmeegse schilder zichzelf geportretteerd; zijn gezicht oplichtend tegen een donkere achtergrond. De vraag die rijst bij het zien van deze oorlogskunst is: Was er voor schilders wel ruimte voor eigen inbreng? Of dansten ze naar het pijpen van de nationaalsocialisten? Wie beter kijkt, ziet subtiele verwijzingen, bij wijze van verzet. Zo schilderde Johan Ponsioen rechts bovenin een symbolische vredesduif op het doek en voorzag Cees Bantzinger zijn tekening ”Hommage à Francesco de Goya” van een geknakte tulp. Het lijkt erop dat Gerdes de strengste niet was. Of was hij verblind door zijn nazi-ideologie?
Schuldige stillevens
De liefde van staatskunstkoper Eduard Gerdes voor uiteenlopende stijlen klinkt overal door in het tentoongestelde werk. Hij kocht impressionistisch werk van Karel Appel (die na de oorlog beroemd werdt met Cobra), Hendrik Jan Wolter en Anton Schotel, expressionistisch werk van Bergense Schoolschilders Arnout Colnot, Harry Kuijten en Dirk Filarski en neorealistisch werk van Raoul Hynckes, Carel Willink en Pyke Koch. Sommige zijn propagandistisch, al zie je dat op het eerste gezicht niet.
Landschappen, zeegezichten, portretten en stillevens zijn populair. Van dit laatste genre koopt Gerdes vooral bloemstukken en composities van huiselijke voorwerpen aan. De meeste zijn op en top Hollands, realistisch geschilderd, sober, beschouwend, op het eerste gezicht onschuldig. Want wat kan er fout zijn aan het vrolijke, kleurrijke veldboeket van Jan van Anrooy, wiens kunst in het gemeentehuis van Geldermalsen vorig jaar in opspraak was? Of het prachtige expressionistische bloemstilleven van Wilm Wouters? De boodschap zit in de kleuren. Tot ver in de jaren dertig was de combinatie oranje-wit-blauw onbezoedeld Nederlands. Pas toen de NSB deze kleuren als symbool koos voor vermeende vaderlandslievendheid en uiting van nationalisme, koos koningin Wilhelmina er het rood-wit-blauw voor in de plaats. Wie dus in bezettingstijd een schilderij in oranje-blanje-bleu aan de muur had hangen, koos wel degelijk partij.
Spiegel
De rol van kunstenaars en hun werk in oorlogstijd is lang verzwegen. Het verleden begraven en opnieuw beginnen was het devies na de Bevrijding. Als er rekenschap van kunstenaars of nazaten werd gevraagd, was zwijgen of zich distantiëren de overlevingstechniek. Museum Arnhem brengt dit onderwerp nu voor het voetlicht. Of men dat nu wil of niet, het is een onderdeel van onze kunstgeschiedenis. Lang genoeg geleden om niet meer over de kunstenaars te oordelen, maar kort genoeg om je af te vragen: Wat zou mijn moraal zijn in oorlogstijd?
”Geaarde kunst – Door de staat gekocht ’40-’45” is tot en met 25 mei te zien in Museum Arnhem. www.museumarnhem.nl