Blaauw beschrijft 200 jaar politie Rotterdam
ROTTERDAM. Van dienders met een hoge hoed tot agenten met een pet. Van het bekeuren van een te hard rijdende diligence tot het in toom houden van hooligans. In 200 jaar is er bij de politie in Rotterdam veel veranderd.
Zo’n veertig jaar was Jan Blaauw in dienst van het Rotterdamse politiekorps. Toen hij in 1950 als diender ’s nachts door de straten van Charlois fietste, vroeg hij zich af hoe het er daar honderd jaar geleden uitzag.
In een nummer van het Algemeen Politieblad uit 1864 las hij een advertentie: „Te Charlois. Wordt verlangd een veldwachter die om den anderen dag nachtdienst moet doen op een jaarwedde van 500 gulden benevens bovenkleding. Moet gezond en sterk lichaamsgestel hebben. Moet bovendien goed kunnen lezen en schrijven en in staat zijn proces-verbaal op te maken. Moet vrij zijn van sterke drank.”
Blaauws interesse in de geschiedenis deed hem besluiten een boek te schrijven over de 200 jaar dat de politie in Rotterdam bestaat. Het eerste exemplaar van ”Twee eeuwen politie in Rotterdam” werd dinsdag overhandigd aan minister Opstelten.
In het oprichtingsjaar 1814 bestond het korps uit een directeur, twee commissarissen en zestien dienders. Die waren gekleed in een donkergekleurde uniformrok en een hoge zwarte hoed. Als bewapening hadden ze zowel een sabel als een stok.
De agenten moesten zich aan strenge regels houden. Zo waren ze verplicht in de buurt van het huis van hun commissaris te wonen omdat ze voortdurend ter beschikking van hun chef moesten staan. Als ze geen dienst hadden en ergens op visite wilden gaan, moesten ze dat adres achterlaten, voor het geval de commissaris hen nodig had. Deden ze het niet, dan kregen ze een boete van 3 gulden.
Een van de taken in die jaren was het in de gaten houden van diligences. De koetsen met houten of stalen wielen mochten niet te hard rijden omdat voetgangers dan gevaar liepen. De koetsier die toch te hard reed, kreeg eveneens een boete van 3 gulden.
In 1851 vertrok de laatste directeur van de politie, mr. B. van Dorp. Er kwam een hoofdcommissaris. Blaauw beschrijft in zeven hoofdstukken de zestien hoofdcommissarissen die het Rotterdamse korps heeft geteld. In de laatste dertig jaar ‘versleet’ Rotterdam zes hoofdcommissarissen. De voormalige generaal-majoor J. W. Brinkman was het maar een jaar. Veel hoofdcommissarissen zijn trouwens afkomstig uit het leger.
Allerlei ontwikkelingen passeren er in Blaauws zoveelste politieboek: de komst van de bereden brigade in 1897, die van de revolver in 1908, de verkeersagent in 1917, vrouwelijke agenten in 1956 en waterkanonnen in 1970.
Een apart hoofdstuk wijdt Blaauw aan de Tweede Wereldoorlog. Op de eerste oorlogsdag sneuvelden er zes politiemensen. Vijf tijdens vuurgevechten in Rotterdam met zojuist gelande parachutisten, inspecteur Bieringa sneuvelde bij vliegveld Ypenburg. Het bombardement op Rotterdam kostte twaalf dienders het leven.
Op 24 oktober deed het georganiseerde verzet een overval op het hoofdbureau van de Rotterdamse politie. Veertig politieke gevangenen werden bevrijd, maar als represaille fusilleerden de Duitsers vier gevangenen.
Een andere heftige gebeurtenis was het De Vletteroproer in 1868. Jacob de Vletter hitste jongens op om zonder zwembroek te gaan zwemmen, terwijl dat streng verboden was. Hij was zelf om die reden ook bekeurd. De Vletter kreeg het gepeupel achter zich en zo trok op 31 oktober 1868 een enorme menigte naar het hoofdbureau van de politie. „We hebben onze schoenen laten lappen, om de politie dood te trappen”, werd er gebruld. Alleen met hulp van het leger wist de politie het oproer in te dammen.
Anno 2014 zijn er vooral rellen rond voetbalwedstrijden. Blaauw schrijft daarover: „Het zinloze groepsgeweld is in een periode van zo’n veertig jaar uitgegroeid tot een bijna wekelijks terugkerende ‘dienders-vretende’ vorm van terreur.”
De voormalige plaatsvervangend hoofdcommissaris steekt zijn persoonlijke mening niet onder stoelen of banken. Over de inzet van infiltranten: „Het is moreel onverantwoord, in uitvoering levensgevaarlijk, mogelijk compromitterend voor justitie en/of politie met alle gevolgen van dien.” Ook een kroongetuige vind hij maar niets: „Een kroongetuige is in beginsel een onbetrouwbare getuige. De ‘waarheid’ wordt bijgevolg door de justitie gekocht van iemand die per definitie van list en bedrog aan elkaar hangt.”
”Twee eeuwen politie in Rotterdam. Gebeurtenissen uit de jaren 1814-2014”, J. A. Blaauw; uitg. Coolegem Media; Rotterdam, 2014; ISBN 978 94 91354 43 4; 207 blz.; € 19,95.